Overzicht
2017

EU-maatregelen op het gebied van energie en klimaatverandering

Deze publicatie is ook beschikbaar in 23 talen en in de volgende formaten:
PDF
PDF General Report

Samenvatting

I

Energie speelde een belangrijke rol bij het ontstaan van de EU; 65 jaar geleden, in 1952, richtten de zes oorspronkelijke lidstaten de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal op. Maatregelen waarmee klimaatverandering wordt aangepakt, werden later ontwikkeld. Energie en klimaatverandering zijn nu nauw met elkaar verbonden, aangezien de productie van energie, met name door de omvorming en verbranding van fossiele brandstoffen, en het energiegebruik – bijvoorbeeld door de industrie, huishoudens en de vervoerssector – 79 % van de broeikasgasemissies in de EU veroorzaken. Doeltreffende maatregelen met betrekking tot de productie en het gebruik van energie zijn derhalve essentieel om de klimaatverandering tegen te gaan. Energie en klimaatverandering doen veel problemen rijzen die het beste kunnen worden aangepakt wanneer staten samenwerken. Deze thema’s staan daarom hoog op de agenda van de EU.

II

Deze „landscape review” is erop gericht een overzicht te bieden van wat de EU op dit gebied doet, belangrijke controlewerkzaamheden die de Europese Rekenkamer (ERK) en andere hoge controle-instanties (HCI’s) van de EU tot op heden hebben verricht samen te vatten en de belangrijkste uitdagingen in kaart te brengen om informatie te verschaffen voor het wetgevend debat en voor toekomstige controlewerkzaamheden.

III

De EU stelt zowel op het gebied van energie als op het gebied van klimaatverandering een beleidskader vast. Bepaalde gebieden, zoals de keuze van de energiemix, vallen echter nog steeds onder de bevoegdheid van de lidstaten. Op internationaal vlak hebben de EU en haar lidstaten een leidende rol gespeeld bij internationale klimaatovereenkomsten, zoals de Overeenkomst van Parijs van 2015.

IV

Een belangrijk onderdeel van het EU-optreden op energiegebied is de oprichting van een interne energiemarkt om het vrije verkeer en de grenzeloze handel van gas en elektriciteit in de hele EU mogelijk te maken. De interne energiemarkt is gericht op de kosteneffectieve verwezenlijking van de doelstellingen van het EU-energiebeleid, namelijk zorgen voor betaalbare, duurzame en continu geleverde energie voor concurrerende prijzen.

V

In november 2016 presenteerde de Commissie haar pakket „Schone energie voor alle Europeanen”, met voorstellen voor een verdere hervorming van de energiemarkt. Deze voorstellen worden momenteel bestudeerd door de EU-wetgevers, bijv. het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie.

VI

Op het gebied van klimaatverandering zijn de meeste EU-maatregelen gericht op de mitigatie ervan, door de broeikasgasemissies te verminderen, terwijl maatregelen voor de aanpassing aan de gevolgen van klimaatverandering nog grotendeels ongereguleerd zijn.

VII

Deze sterke nadruk op mitigatie wordt weerspiegeld in de EU-streefdoelen voor klimaat en energie. De EU heeft voor zichzelf streefdoelen voor 2020 en 2030 vastgesteld voor de verlaging van de broeikasgasemissies, voor de verhoging van het aandeel hernieuwbare energie in het energieverbruik en voor de verbetering van de energie-efficiëntie. De EU beoogt haar broeikasgasemissies in 2050 met 80 % tot 95 % verlaagd te hebben ten opzichte van het niveau van 1990.

VIII

De benaderingen voor het terugdringen van de broeikasgasemissies lopen uiteen in de verschillende sectoren. Met het EU-emissiehandelssysteem (ETS) heeft de EU een grens vastgesteld voor de totale emissies van enkele sectoren van de energievoorziening, energie-intensieve industrieën en vluchten binnen de EER en heeft zij een marktplaats gecreëerd voor emissiequota en daarmee „een prijskaartje gehangen” aan koolstof. Voor de andere sectoren bestond de benadering erin de emissies terug te dringen door op EU-niveau bindende streefdoelen voor de emissiereductie vast te stellen voor elke lidstaat. De lidstaten zijn individueel verantwoordelijk voor het vaststellen en uitvoeren van nationale beleidslijnen en maatregelen om deze streefdoelen te behalen. Deze benaderingen gaan vergezeld van zowel EU- als nationale maatregelen om de productie van hernieuwbare energie te verhogen en de energie-efficiëntie te verbeteren.

IX

Zelfs wanneer de inspanningen om de broeikasgasemissies terug te dringen succesvol zijn en de doelstelling van de Overeenkomst van Parijs – de wereldwijde temperatuurstijging sinds de pre-industriële tijd beperken tot minder dan 2 °C – wordt behaald, is aanpassing aan klimaatverandering noodzakelijk. Klimaatverandering heeft al gevolgen voor het milieu, de samenleving en de economie, terwijl het momenteel iets meer dan 1 °C warmer is dan in het pre-industriële tijdperk. Het klimaat van Europa zal bij een stijging van een volle 2 °C aanzienlijk anders zijn dan vandaag. De grondslag voor het EU-optreden op het gebied van aanpassing is de EU-aanpassingsstrategie van 2013, waarin de lidstaten worden aangemoedigd om maatregelen te nemen, wat echter niet verplicht is.

X

De HCI’s en de ERK hebben de afgelopen jaren controles uitgevoerd die uiteenlopende onderwerpen met betrekking tot energie en klimaatverandering bestreken. Controles met betrekking tot energie waren goed voor het grootste deel van de verslagen, terwijl andere onderwerpen, zoals aanpassing, minder aandacht kregen. Hoewel niet alle thema’s even vaak aan bod kwamen, werd een aantal gemeenschappelijke bevindingen gedaan. Uit de controles bleek dat verschillen in de manier waarop de lidstaten de EU-wetgeving hebben uitgevoerd en hun energiemarkten hebben beheerd de voortgang op weg naar het voltooien van de interne energiemarkt van de EU hebben belemmerd. Ondanks de succesvolle groei op het gebied van hernieuwbare energie en de wereldwijde afname van de kosten hiervan, toonden controles aan dat er sprake was van een gebrek aan kosteneffectiviteit en belemmeringen voor investeringen. Problemen in verband met de kosteneffectiviteit werden ook regelmatig aan het licht gebracht tijdens controles met betrekking tot de energie-efficiëntie; op het gebied van kernenergie troffen de HCI’s aanzienlijke kostenstijgingen en vertragingen aan. Uit de controles bleek bovendien dat de overschakeling op koolstofarme vervoerswijzen niet op een toereikende schaal plaatsvindt. Op het vlak van aanpassing waren de controles voornamelijk gericht op overstromingen. Hierbij stelden de controleurs vast dat er problemen bestonden bij de preventie van, bescherming tegen en reactie op overstromingen.

XI

In deze „landscape review” worden zeven gebieden aangewezen waarop belangrijke uitdagingen bestaan:

  1. Governance op het gebied van energie en klimaatverandering
  2. Empirisch onderbouwd beleid
  3. De energietransitie
  4. Het doeltreffende gebruik van onderzoek en innovatie
  5. De aanpassing plannen en aanpakken
  6. Financiering
  7. Het betrekken van EU-burgers

Inleiding

Basisfeiten over energie en klimaatverandering

01

Het niveau van kooldioxide (CO2) in de atmosfeer bereikte eind 2015 een nieuw record van 400 deeltjes per miljoen1. 2016 was het warmste jaar dat ooit werd gemeten volgens alle belangrijke wereldwijde gegevensverzamelingen voor de oppervlaktetemperatuur: de aarde was gemiddeld 1,1 °C warmer dan in de pre-industriële tijd. De Arctische ijskap smolt in 2016 tot de kleinste omvang sinds 1979, toen werd begonnen met het bijhouden van satellietbeelden. Frankrijk en Duitsland kregen in mei en juni te maken met grote overstromingen, maar juli en augustus waren de droogste maanden die ooit in Frankrijk werden gemeten.

02

Klimaatverandering en de oorzaken hiervan zijn niet langer onderwerp van serieuze wetenschappelijke conflicten. Al bijna drie decennia dragen duizenden wetenschappers van over de hele wereld bij tot de wetenschappelijke kennis over klimaatverandering en de milieu- en sociaaleconomische gevolgen hiervan in het kader van de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering (IPCC). Volgens de IPCC is er onmiskenbaar sprake van menselijke invloed op het klimaatsysteem en blijkt deze duidelijk uit de toenemende concentraties broeikasgassen in de atmosfeer en de waargenomen opwarming2. Het verband tussen deze toename en de stijging van de temperatuur op aarde wordt goed begrepen (zie tekstvak 1).

Tekstvak 1

Waarom broeikasgassen de atmosfeer opwarmen

Wanneer zonlicht de aardatmosfeer bereikt, wordt een deel hiervan in de ruimte teruggekaatst door wolken en deeltjes in de lucht. Het meeste licht wordt doorgelaten en bereikt via de atmosfeer het aardoppervlak. Een deel van dit licht wordt weerkaatst, met name door lichte oppervlakken zoals sneeuw, en een ander deel wordt opgenomen door de aarde, door donkere oppervlakken zoals begroeiing of wegen. De aarde straalt ook van nature energie uit in de vorm van infraroodstraling. Wanneer de energie die door het aardoppervlak wordt weerkaatst of uitgestraald de atmosfeer doorkruist, wordt een deel van deze energie door de atmosfeer geabsorbeerd.

Hoe hoger de concentratie broeikasgassen (BKG’s) in de atmosfeer, hoe meer energie door de atmosfeer wordt geabsorbeerd. Deze energie verwarmt vervolgens de atmosfeer, zoals in een broeikas. Op de lange termijn verandert een warmere atmosfeer het klimaat op aarde.

Het broeikasgas dat het meest wordt uitgestoten is kooldioxide (CO2), dat goed is voor ongeveer 80 % van de totale broeikasgasemissies van de EU, gevolgd door methaan (CH4) met 11 %, stikstofoxide (N2O) met 6 % en gefluoreerde gassen met 3 %.

Bron: Europese Rekenkamer.

03

Energie speelde een belangrijke rol bij het ontstaan van de EU; in 1952 richtten de zes oorspronkelijke lidstaten een gemeenschappelijke markt voor kolen en staal op in het kader van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal en in 1957 creëerden zij de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (Euratom). Sinds de jaren 90 werkt de EU aan de totstandbrenging van een interne energiemarkt voor een vrij verkeer van energie in de gehele EU.

04

Energie en klimaatverandering zijn nauw met elkaar verbonden, aangezien de productie van energie, met name door de omvorming en verbranding van fossiele brandstoffen, en het energiegebruik – bijvoorbeeld door de industrie, huishoudens en de vervoerssector – 79 % van de broeikasgasemissies in de EU veroorzaken. Een omvorming van de productie en het gebruik van energie is derhalve essentieel om klimaatverandering tegen te gaan. Voldoen aan de energiebehoeften en tegelijkertijd de broeikasgasemissies terugdringen is een zeer belangrijke uitdaging voor de EU en haar lidstaten.

05

Het tot stand brengen van „een schokbestendige energie-unie met een toekomstgericht beleid inzake klimaatverandering” is daarom een belangrijke prioriteit van de Europese Commissie. De strategie voor een energie-unie biedt met haar vijf dimensies het kader voor het verwezenlijken van deze prioriteit (zie tekstvak 2). Met het oog op de uitvoering van deze strategie heeft de Commissie in 2016 verschillende belangrijke stukken ontwerpwetgeving en niet-wetgevende initiatieven voorgesteld op het gebied van energie en klimaatverandering, in het bijzonder het pakket „Schone energie voor alle Europeanen”3. Deze voorstellen zullen in 2017 en 2018 worden besproken in de Raad en het Parlement. Vanuit financieel oogpunt heeft de EU toegezegd ten minste 20 % van haar begroting voor de periode 2014-2020 uit te geven aan maatregelen inzake het klimaat, d.w.z. rond de 212 miljard euro.

Tekstvak 2

Vijf nauw verbonden, elkaar versterkende dimensies van de kaderstrategie voor een schokbestendige energie-unie

Bron: Een kaderstrategie voor een schokbestendige energie-unie met een toekomstgericht beleid inzake klimaatverandering (COM(2015) 80 final van 25.2.2015).

De dimensie energiezekerheid, solidariteit en vertrouwen is gericht op de diversificatie van de energiebronnen, -leveranciers en -routes, samenwerking tussen de lidstaten en een grotere transparantie ten aanzien van gasleveringscontracten.

De dimensie een volledig geïntegreerde interne energiemarkt moet onbelemmerde energiestromen in de gehele EU mogelijk maken door middel van toereikende infrastructuur en zonder technische of regelgevende belemmeringen.

In het kader van de dimensie energie-efficiëntie wordt energie-efficiëntie als „een op zichzelf staande energiebron” beschouwd en worden de lidstaten aangemoedigd beleid voor energie-efficiëntie te prioriteren om de afhankelijkheid van energie-invoer te beperken, en emissies terug te dringen en energierekeningen te verlagen.

In het kader van de dimensie het koolstofarm maken van de economie wordt gesteld dat „een ambitieus klimaatbeleid […] een integrerend onderdeel van onze energie-unie” is. De dimensie is erop gericht van de EU een wereldleider te maken op het gebied van hernieuwbare energie.

Met de dimensie onderzoek, innovatie en concurrentievermogen worden doorbraken ondersteund op het gebied van koolstofarme en schone-energietechnologieën.

06

Het EU-optreden op het gebied van energie en klimaatverandering omvat de twee elkaar aanvullende beleidsantwoorden op klimaatverandering: mitigatie en aanpassing. Bij de mitigatie van de klimaatverandering wordt gestreefd naar het aanpakken van de oorzaken van klimaatverandering door de broeikasgasemissies terug te dringen of te beperken en door natuurlijke putten van broeikasgassen te verbeteren. De aanpassing is gericht op het anticiperen op de gevolgen van de klimaatverandering en het nemen van passende maatregelen om de mogelijke schade te voorkomen of te minimaliseren.

Doel en aanpak van deze „landscape review”

07

Met deze „landscape review” van het EU-optreden op het gebied van energie en klimaatverandering wil de Rekenkamer:

  • een overzicht bieden van wat de EU op dit gebied doet;
  • belangrijke controlewerkzaamheden samenvatten die wij en andere HCI’s van de EU tot op heden hebben verricht; en
  • de belangrijkste problemen en uitdagingen in kaart brengen om informatie te verschaffen voor het wetgevend debat voor toekomstige controlewerkzaamheden.
08

Het verslag is als volgt opgebouwd:

  • in deel I wordt een overzicht geboden van het belangrijkste EU-beleid ten aanzien van energie en klimaatverandering; broeikasgasemissies van verschillende sectoren; de hieraan gerelateerde sectorale EU-wetgeving; hoe deze wetgeving is uitgevoerd en welke financiering is verstrekt om de streefdoelen van de EU op het gebied van energie en klimaatverandering te helpen bereiken;
  • deel II bevat een analyse van wat er op het gebied van energie en klimaatverandering door de ERK en de HCI’s van de lidstaten is gecontroleerd, met een overzicht van hun belangrijkste bevindingen. Een samenvatting van alle controleverslagen van de ERK op dit gebied en een lijst van alle bestudeerde verslagen van de HCI’s zijn beschikbaar op onze website;
  • in deel III worden de belangrijkste uitdagingen voor de toekomst uiteengezet, zowel om informatie te verschaffen voor het wetgevend debat als om potentiële kansen en uitdagingen voor een openbare controle te helpen aanwijzen.
09

De „landscape review” is geen controle: het is een overzicht dat voornamelijk gebaseerd is op openbaar beschikbare informatie4. Het is niet gebaseerd op nieuwe controlewerkzaamheden en bevat geen nieuwe bevindingen of aanbevelingen naar aanleiding van een controle. De antwoorden van de Commissie op bevindingen en aanbevelingen van de afzonderlijke verslagen van de ERK die hier worden genoemd, zijn bekendgemaakt in die verslagen, te vinden op onze website. Meer details over onze aanpak en bronnen zijn opgenomen in een bijlage.

Deel I – Energie en klimaatverandering: Wat de EU doet

10

In deel I wordt beschreven wat de EU doet op het gebied van energie en klimaatverandering. Het omvat informatie over:

  • de bevoegdheden van de EU op dit vlak en de op EU-niveau verrichte werkzaamheden om de klimaatverandering te mitigeren, in beknopte vorm. In dit deel worden de belangrijkste streefdoelen en doelstellingen van de EU op het gebied van energie en klimaat gepresenteerd en wordt een beknopt overzicht geboden van het onderliggende beleidskader en de twee belangrijkste pijlers hiervan voor het behalen van de streefdoelen voor emissiereductie: het emissiehandelssysteem van de EU (EU-ETS) en de verdeling van de inspanningen;
  • mitigatiemaatregelen in elke sector die broeikasgassen uitstoot: de sectoren energievoorziening, industrie, gebouwen, vervoer, landbouw en bosbouw en afval. De sector energievoorziening en -gebruik veroorzaakt 79 % van alle broeikasgasemissies in de EU; deze sector krijgt daarom de meeste aandacht;
  • aanpassing aan de klimaatverandering, met de nadruk op de verwachte veranderingen en gevolgen voor de maatschappij en het milieu;
  • overig beleid ter ondersteuning van de uitvoering van de EU-maatregelen op het gebied van energie en klimaatverandering, d.w.z., onderzoek en innovatie, publieke en private financiering voor de mitigatie van en aanpassing aan de klimaatverandering, en maatregelen om de beleidsvorming en -uitvoering te verbeteren.

De bevoegdheden van de EU op het gebied van energie en klimaatverandering

11

Energie en klimaatverandering zijn twee gebieden waarop de EU en de lidstaten een gedeelde bevoegdheid5 hebben. Dit betekent dat de EU en de lidstaten wetgevend kunnen optreden en wettelijk bindende handelingen kunnen vaststellen. De lidstaten kunnen hun eigen bevoegdheid uitoefenen, tenzij de EU beleid en strategieën inzake energie of klimaatverandering heeft geformuleerd en uitgevoerd6.

12

De doelstellingen van het energiebeleid van de EU zijn uiteengezet in het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie7, waarin is bepaald dat het energiebeleid van de EU er, in een geest van solidariteit tussen de lidstaten, op gericht is:

  • de werking van de energiemarkt te waarborgen;
  • de continuïteit van de energievoorziening in de Unie te waarborgen;
  • energie-efficiëntie, energiebesparing en de ontwikkeling van nieuwe en duurzame energie te stimuleren; en
  • de interconnectie van energienetwerken te bevorderen.
13

In het Verdrag is ook bepaald dat de maatregelen die in het kader van het energiebeleid van de EU worden uitgevoerd „niet van invloed [zijn] op het recht van een lidstaat de voorwaarden voor de exploitatie van zijn energiebronnen te bepalen, op zijn keuze tussen verschillende energiebronnen of op de algemene structuur van zijn energievoorziening”. Hiervan kan echter worden afgeweken. In het bijzonder mag in het milieubeleid van de EU worden voorzien in maatregelen die van aanzienlijke invloed zijn op de keuze van een lidstaat tussen verschillende energiebronnen en de algemene structuur van zijn energievoorziening8.

14

De bevoegdheid van de EU op het gebied van klimaatverandering vloeit voort uit haar bevoegdheid op het gebied van het milieubeleid. De doelstellingen van het milieubeleid van de EU, zoals vastgesteld in het Verdrag, omvatten9:

  • behoud, bescherming en verbetering van de kwaliteit van het milieu;
  • bescherming van de gezondheid van de mens;
  • behoedzaam en rationeel gebruik van natuurlijke hulpbronnen; en
  • bevordering op internationaal vlak van maatregelen om het hoofd te bieden aan regionale of mondiale milieuproblemen, en in het bijzonder klimaatverandering.
15

In het Verdrag is daarnaast bepaald dat het milieubeleid van de EU moet berusten op de beginselen van voorzorg, preventief handelen, het bestrijden van vervuiling aan de bron en het beginsel dat de vervuiler betaalt10. Als algemeen uitgangspunt geldt dat de eisen inzake milieubescherming moeten worden geïntegreerd in de omschrijving en uitvoering van het beleid en het optreden van de Unie, in het bijzonder met het oog op het bevorderen van duurzame ontwikkeling11.

16

Op het gebied van zowel energie als klimaatverandering, afhankelijk van het precieze onderwerp, is de EU bevoegd om op internationaal niveau op te treden. De EU mag bijvoorbeeld alleen of samen met de lidstaten met derde partijen onderhandelen over internationale overeenkomsten of deze sluiten12.

Internationale klimaatovereenkomsten

17

De klimaatverandering kan niet worden aangepakt door individuele inspanningen van landen of regio’s. De EU erkent dit13. De EU en haar lidstaten veroorzaken slechts ongeveer 12 % van de wereldwijde broeikasgasemissies14 en daarom hebben ze een leidende rol gespeeld in de onderhandelingen over internationale klimaatovereenkomsten in het kader van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (UNFCCC)15, uit hoofde waarvan het Kyotoprotocol en de Overeenkomst van Parijs werden overeengekomen.

18

Het Kyotoprotocol werd in 1997 aangenomen en trad in 2005 in werking. In het protocol werd voor 37 landen en de Europese Unie een doelstelling vastgesteld voor het verminderen van de broeikasgasemissies met 5 % in de periode 2008-2012 ten opzichte van het niveau van 1990. De Europese Unie verbond zich ertoe haar emissies met 8 % terug te dringen, in plaats van met 5 %16. In het kader van het Kyotoprotocol, zoals in 2012 gewijzigd in Doha, verbonden de EU en haar lidstaten zich ertoe hun broeikasgasemissies voor 2020 met 20 % terug te dringen ten opzichte van het niveau van 1990.

19

In het kader van de Overeenkomst van Parijs kwamen regeringen overeen de stijging van de wereldwijde gemiddelde temperatuur in deze eeuw „ruim onder” de 2 °C ten opzichte van het pre-industriële niveau te houden, waarbij wordt gestreefd naar een beperking hiervan tot 1,5 °C. De ondertekenaars van de Overeenkomst van Parijs, waaronder de EU en alle lidstaten, verstrekten gedetailleerde informatie over de manier waarop zij zouden bijdragen tot het behalen van dit streefdoel17. Volgens het UNFCCC zullen deze bijdragen ontoereikend zijn om de wereldwijde temperatuurstijging te beperken tot minder dan 2 °C18. De ondertekenaars besloten derhalve om de vijf jaar weer bijeen te komen om verslag aan elkaar uit te brengen over de voortgang die zij hadden geboekt en om ambitieuzere streefdoelen vast te stellen, zoals vereist door de wetenschap. De ondertekenaars erkenden de negatieve gevolgen van de klimaatverandering en namen in de Overeenkomst van Parijs derhalve ook bepalingen op met betrekking tot de aanpassing aan de klimaatverandering.

Tekstvak 3

De Overeenkomst van Parijs: een mondiale verbintenis

De Overeenkomst van Parijs is een mondiale verbintenis om de klimaatverandering te mitigeren: de overeenkomst werd in 2015 ondertekend door 195 landen, te weten alle leden van het UNFCCC met uitzondering van Nicaragua en Syrië. Samen veroorzaken zij 99,75 % van de wereldwijde emissies.

De Verenigde Staten van Amerika zijn de bron van 18 % van de wereldwijde emissies, waarmee zij na China (20 %) de op een na grootste uitstoter zijn. In juni 2017 kondigde de president van de Verenigde Staten van Amerika aan dat het land zich zou terugtrekken uit de Overeenkomst van Parijs. De overgebleven 147 landen die de overeenkomst tot juni 2017 hadden geratificeerd zijn de bron van 66 % van de wereldwijde emissies, waarmee de drempel van 55 % wordt overschreden die vereist was om de overeenkomst in werking te laten treden.

20

Vóór de Overeenkomst van Parijs hadden de ontwikkelde landen reeds toegezegd uiterlijk vanaf 2020 100 miljard Amerikaanse dollar per jaar te verstrekken ter ondersteuning van de inspanningen van ontwikkelingslanden voor de mitigatie van en aanpassing aan klimaatverandering. De ontwikkelde landen bevestigden dit in de Overeenkomst van Parijs en verbonden zich ertoe de steun vanaf 2025 te verhogen19.

EU-kader voor energie en klimaat

EU-streefdoelen en -doelstellingen voor energie en klimaat

21

Om haar verplichtingen uit hoofde van het Kyotoprotocol en de Overeenkomst van Parijs te vervullen, heeft de EU voor zichzelf diverse streefdoelen vastgesteld voor de mitigatie van de klimaatverandering. Deze streefdoelen omvatten directe, gekwantificeerde reductie van de broeikasgasemissies, evenals specifieke streefdoelen voor de productie van hernieuwbare energie en een verbetering van de energie-efficiëntie (zie tekstvak 4).

Tekstvak 4

EU-streefdoelen en -doelstellingen voor broeikasgasreductie, hernieuwbare energie en energie-efficiëntie

  • Voor 202020:
  • vermindering van broeikasgasemissies met 20 % (ten opzichte van het niveau van 1990);
  • aandeel van hernieuwbare energie in het eindverbruik van energie van 20 %;
  • indicatief streefdoel om de energie-efficiëntie met 20 % te verbeteren ten opzichte van ramingen van toekomstig energieverbruik.
  • Voor 203021:
  • vermindering van de broeikasgasemissies van ten minste 40 % (ten opzichte van het niveau van 1990);
  • aandeel van hernieuwbare energie in het eindverbruik van energie van ten minste 27 %, bindend op EU-niveau;
  • indicatief streefdoel om de energie-efficiëntie met ten minste 27 % te verbeteren ten opzichte van ramingen van toekomstig energieverbruik; dit wordt in 2020 geëvalueerd, waarbij een EU-streefcijfer van 30 % voor ogen wordt gehouden22.
  • Voor 205023: de EU beoogt haar broeikasgasemissies met 80 tot 95 % te verlagen ten opzichte van het niveau van 1990.
22

In 2014 was de EU er reeds in geslaagd haar broeikasgasemissies met meer dan 20 % terug te dringen ten opzichte van het niveau van 199024. In 2015 namen haar emissies echter met 0,7 % toe ten opzichte van 2014.

23

De huidige trends, prognoses en streefdoelen, met de emissiereducties die nodig zijn om de streefdoelen te behalen, worden getoond in figuur 1. Hierin is te zien dat de streefdoelen en doelstellingen voor de terugdringing van de broeikasgasemissies voor 2030 en 2050 niet zullen worden gehaald zonder aanzienlijke extra inspanningen. Om de streefdoelen voor 2030 te behalen, moeten de inspanningen ten aanzien van de emissiereductie per jaar met de helft worden uitgebreid in het volgende decennium. De belangrijkste verandering zal echter moeten plaatsvinden na 2030, wanneer het niveau van emissiereductie moet worden verdrievoudigd of verviervoudigd ten opzichte van historische niveaus om de doelstelling van 2050 te behalen.

Figuur 1

Trends, prognoses en reductiestreefdoelen en -doelstellingen met betrekking tot broeikasgasemissies in de EU

Bron: Europees Milieuagentschap, Trends and projections in Europe 2016 – Tracking progress towards Europe’s climate and energy targets (Trends en prognoses in Europa 2016 – het volgen van de voortgang op weg naar het behalen van de Europese klimaat- en energiestreefdoelen).

24

Om deze streefdoelen en doelstellingen te behalen, heeft de EU substreefdoelen vastgesteld voor emissiebeperkingen in de sectoren die vallen onder het emissiehandelssysteem van de EU (EU-ETS). In sectoren die niet onder het EU-ETS vallen, verdeelt de EU de inspanningen onder de lidstaten door bindende nationale streefdoelen voor reducties van de broeikasgasemissies vast te stellen – dit wordt „verdeling van de inspanningen” genoemd. Dit beleid – het EU-ETS en de verdeling van de inspanningen – wordt beschreven in de volgende hoofdstukken.

25

Om de geboekte vooruitgang ten aanzien van de reductie van de broeikasgasemissies in de EU te volgen, brengen de Europese Commissie en de lidstaten jaarlijks aan het UNFCCC verslag uit over hun antropogene25 broeikasgasemissies. De EU heeft bovendien een intern systeem voor de verslaglegging over emissies opgezet26. Dit systeem is opgebouwd rond de broeikasgasinventaris van de EU, een verzameling van de inventarissen van de lidstaten die door de Commissie is opgesteld. Het Europees Milieuagentschap (EEA) voert jaarlijkse kwaliteitscontroles uit van de inventarissen van de lidstaten, in samenwerking met Eurostat en het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek van de Commissie. Uit hoofde van het UNFCCC moeten internationale deskundigen uit niet-EU-landen de broeikasgasinventarissen van de EU ten minste elke vijf jaar controleren.

26

In 2015 stootten de EU-lidstaten ongeveer 4,6 gigaton aan CO2-equivalent (CO2e)27 uit (zie figuur 2).

Figuur 2

Emissies per lidstaat 2015

(% van de totale broeikasgasemissies van de EU, zonder LULUCF, met inbegrip van de internationale luchtvaart en internationale scheepvaart. Totaal = 4,6 Gt aan CO2e)

Bron: EEA greenhouse gas – data viewer (EEA-gegevensweergave voor broeikasgassen), EEA, 2017.

Het emissiehandelssysteem van de EU

Doelstelling en belangrijkste kenmerken
27

In 2005 voerde de EU het emissiehandelssysteem van de EU (EU-ETS) in om „de emissies van broeikasgassen […] te verminderen”28. Het EU-ETS was het eerste stelsel ter wereld voor meerdere landen29 en meerdere sectoren voor de handel in emissierechten voor broeikasgasemissies. Het beperkt de emissies van elektriciteitscentrales en grote energie-intensieve industriële installaties en, sinds 2012, de emissies van vluchten binnen de EER. Deze sectoren zijn samen goed voor ongeveer 45 % van de broeikasgasemissies van de EU.

28

Het EU-ETS wordt beschouwd als een „cap-and-trade”-systeem, een systeem voor handel onder een absoluut emissieplafond30. Het EU-ETS voorziet in een grens voor de totale jaarlijkse broeikasgasemissies: er bestaat een „plafond” voor de totale emissies in een kalenderjaar. Emissierechten, d.w.z. rechten op de uitstoot van een ton aan CO2-equivalent, worden geveild door regeringen of gratis verstrekt aan uitstotende installaties. De emissierechten kunnen vrij worden verhandeld op de markt. Exploitanten moeten elk jaar een aantal emissierechten opgeven afhankelijk van hun gemelde broeikasgasemissies31.

29

De eerste fase (2005-2007) van het EU-ETS was een proeffase. In de tweede fase (2008-2012) werden de meeste emissierechten gratis verstrekt. In de derde, huidige, fase (2013-2020) wordt het op EU-niveau vastgestelde plafond jaarlijks verlaagd met een zogenaamde „lineaire verminderingsfactor” van 1,74 %. Het doel is de broeikasgasemissies in de EU-ETS-sector uiterlijk in 2020 met 21 % te reduceren ten opzichte van het niveau van 200532. Het EU-ETS bevordert de reductie van broeikasgasemissies dus op voorspelbare wijze.

30

Volgens het beginsel dat de vervuiler betaalt, moeten alle EU-ETS-rechten worden geveild. Maar aangezien niet alle landen ter wereld een met de EU vergelijkbaar prijskaartje hangen aan broeikasgasemissies, kan het EU-ETS in theorie negatieve gevolgen hebben voor het internationale concurrentievermogen van de Europese industrie. Als gevolg hiervan kan het zijn dat ondernemingen ervoor kiezen uit te wijken naar landen met minder beperkingen voor broeikasgasemissies, waardoor elders broeikasgassen worden uitgestoten. Dit fenomeen wordt „koolstoflekkage” genoemd. Sectoren die kunnen aantonen33 dat zij risico lopen op koolstoflekkage, zoals de staalindustrie, ontvangen enkele gratis emissierechten34. In de energiesector, die niet kan uitwijken, worden bijna alle emissierechten geveild35.

De prijs van EU-ETS-emissierechten
31

De koolstofprijs is een kernelement van het EU-ETS. Het vaststellen van een absoluut plafond voor emissies leidt tot schaarste. Een beperkt aanbod en een flexibele vraag moeten een prijssignaal voor koolstofemissierechten creëren. Bij een goed werkend systeem zouden marktdeelnemers op de kosteneffectiefste wijze investeren in emissiereducties36. In theorie zullen diegenen voor wie emissiereductie minder kost, hiertoe overgaan en hun overtollige emissierechten verkopen aan diegenen die daarvoor hogere kosten zouden moeten maken. Wanneer het plafond steeds wordt verlaagd, zou de schaarste binnen het systeem na verloop van tijd toenemen, waardoor koolstof duurder wordt en duurdere investeringen in emissiereductie haalbaarder worden.

32

Ondernemingen zullen investeren in koolstofarme technologieën zolang dergelijke investeringen goedkoper zijn dan het kopen van emissierechten op de markt. De marktprijs van EU-ETS-emissierechten moet dus hoog genoeg zijn om besluiten tot investeringen in koolstofarme technologieën te rechtvaardigen36. Dat betekent dat niet alleen het terugdringen van emissies, maar ook de marktprijs van EU-ETS-emissierechten de overgang naar een koolstofarme economie bevordert. De modellen die in 2011 door de Commissie werden gebruikt, tonen een prijsverloop van 40 euro per ton CO2e in 2020, naar 100 euro in 2030 en 250 euro in 205037. De prijs van emissierechten daalde echter van 30 euro aan het begin van fase 2 naar 5 euro aan het begin van 2017 (zie Figuur 3). Dit is ver onder de prijsklasse van 36-72 euro die volgens de Commissie op hoog niveau voor koolstofprijzen uiterlijk in 2020 moet worden bereikt om de temperatuurstreefdoelen van de Overeenkomst van Parijs te behalen38. De prijs daalde omdat het aanbod aan emissierechten hoger was dan de vraag. Eind 2015 was er nog steeds een overschot van 1,8 miljard emissierechten, gelijk aan een jaar aan EU-emissies uit de EU-ETS-sector39. Dit overschot was het gevolg van de economische recessie na de crisis van 2008 en van de toename van de energie-efficiëntie of van beleid voor hernieuwbare energie (zie paragraaf 168).

Figuur 3

Historische prijs van EU-ETS-emissierechten (euro/ton CO2e)

Bron: Maandelijks gemiddelde van zeven contracten inzake EUA-futures (analyse van de ERK op basis van gegevens van Quandl).

33

Om te zorgen voor een betere balans tussen vraag en aanbod schortte de Commissie de veiling van 900 miljoen emissierechten voor de periode 2014-2016 op tot de periode 2019-2020 (een procedure die „back-loading” wordt genoemd) en stelde zij een permanente reserve voor marktstabiliteit in om een deel van het overschot aan emissierechten vanaf 2019 buiten de koolstofmarkt op te slaan.

34

Zelfs met deze maatregelen en het wetgevingsvoorstel van de Commissie40 voor de vierde EU-ETS-fase (2021-2030) zal het overschot aan emissierechten ten minste tot rond 2030 blijven bestaan41.

Beschikking inzake de verdeling van de inspanningen en voorgestelde verordening

35

De emissiereducties van de sectoren die niet vallen onder het EU-ETS worden geregeld in de beschikking inzake de verdeling van de inspanningen (ESD) van 2009. Tot deze sectoren behoren vervoer (met uitzondering van de luchtvaart en de internationale scheepvaart), landbouw en bosbouw, gebouwen en afval, evenals industriële sectoren die niet vallen onder het EU-ETS. De emissies van deze sectoren veroorzaken ongeveer 55 % van de totale EU-emissies.

36

Er zijn nationale emissiestreefdoelen voor 2020 vastgesteld op basis van het bbp per hoofd van de bevolking. De rijkste lidstaten moeten hun emissies uiterlijk in 2020 met 20 % terugdringen ten opzichte van het niveau van 2005. De minder rijke lidstaten mogen hun emissies tot 2020 laten stijgen42. Dit is zo geregeld omdat de inhaalslag op gebied van economische groei naar verwachting zal leiden tot hogere emissies. De Commissie heeft echter opgemerkt dat de vastgestelde streefdoelen een grens vertegenwoordigen voor hun emissies in vergelijking met de verwachte groeipercentages bij een normale bedrijfsontwikkeling. Van alle lidstaten worden dus inspanningen voor reductie geëist43. De lidstaten zijn verantwoordelijk voor het opstellen en uitvoeren van nationale beleidslijnen en maatregelen ter beperking van emissies van de sectoren die onder de ESD vallen44.

37

Deze nationale streefdoelen moeten in 2020 bijdragen tot de verwezenlijking van de helft van de EU-streefwaarde voor emissiereductie van 20 %. De andere helft moet in de EU-ETS-sectoren worden gerealiseerd. Volgens de Commissie, die de naleving monitort, is de EU op de goede weg om de reducties in de ESD-sectoren te verwezenlijken45.

38

De vervanging van de ESD wordt sinds 2016 besproken in het Europees Parlement en de Raad. Het voorstel van de Commissie omvat bindende jaarlijkse broeikasgasreducties door de lidstaten om de emissies van de niet-ETS-sectoren uiterlijk in 2030 met 30 % te verminderen ten opzichte van 2005.

Bronnen van broeikasgasemissies: het belang van de energiesector

39

De productie van energie, met name door de omvorming en verbranding van fossiele brandstoffen, en het gebruik van energie door alle economische sectoren veroorzaken 79 % van de EU-broeikasgasemissies (zie figuur 4). De overige broeikasgasemissies zijn het gevolg van andere industriële processen dan energiegebruik (zie de paragrafen 80-84), landbouwpraktijken (zie de paragrafen 103-110) of afvalbeheer (zie de paragrafen 111-113). Deze percentages zijn sinds 1990 grotendeels gelijk gebleven.

40

De 79 % die afkomstig is uit de productie en het gebruik van energie omvat de opwekking van elektriciteit en warmte, evenals de verbranding van brandstoffen in de industrie, gebouwen, het vervoer en de landbouw. Veranderingen in de manier waarop energie en warmte worden geproduceerd en de manier waarop energie in onze economie wordt gebruikt zijn derhalve essentieel voor de reductie van de broeikasgasemissies46.

Figuur 4

Broeikasgasemissies in de EU in 2015 per bron

*Inclusief het energiegebruik in de internationale scheepvaart en luchtvaart.

**Exclusief LULUCF.

Bron: EEA greenhouse gas – data viewer, EEA, 2017.

41

Aangezien broeikasgasemissies hoofdzakelijk worden veroorzaakt door de productie en het gebruik van energie, kan energie-efficiëntie een grote impact hebben op het terugdringen van de broeikasgasemissies. Bovendien neemt de vraag naar investeringen in en de invoer van energie af en besparen consumenten geld. Energie-efficiëntie is omschreven als de snelste en goedkoopste manier om uitdagingen op het gebied van energiezekerheid, milieu en economie aan te pakken47. Daarom heeft de EU wetgeving aangenomen ter vaststelling van een reeks maatregelen voor verschillende sectoren die broeikasgassen uitstoten48, evenals streefdoelen voor energie-efficiëntie voor 2020 en 2030.

42

De EU heeft voor zichzelf een niet-bindend streefdoel vastgesteld voor 2020 van een toename van de energie-efficiëntie met 20 % ten opzichte van ramingen van het toekomstige primaire energieverbruik (zie paragraaf 21)49. De lidstaten beslisten zelf over hun indicatieve nationale streefdoelen voor energie-efficiëntie, die in theorie samen zouden moeten uitkomen op het streefdoel van 20 % voor de gehele EU. Volgens het Europees Milieuagentschap zouden deze echter leiden tot een besparing van 17,7 % van het primaire energieverbruik voor 2020, minder dan het EU-streefdoel van 20 %50.

43

Het EU-streefdoel voor energie-efficiëntie voor 2030 houdt in dat de energie-efficiëntie met ten minste 27 % moet worden verbeterd op EU-niveau ten opzichte van ramingen van het toekomstige energieverbruik. Het streefdoel wordt in 2020 geëvalueerd, waarbij een „streefcijfer van 30 % voor ogen wordt gehouden”. In 2016 stelde de Commissie voor het streefdoel te verhogen naar 30 % en dit bindend te maken op EU-niveau51.

44

Alle economische sectoren, zoals de industrie, het vervoer en de landbouw, gebruiken energie. Een andere manier om naar broeikasgasemissies te kijken is door deze per sector (zie figuur 5) in plaats van per bron (zie figuur 4) te analyseren. Vanuit dit oogpunt bezien veroorzaakt de sector energievoorziening, en met name de productie van elektriciteit en warmte52, 29 % van de totale emissies, waarmee deze sector de grootste afzonderlijke veroorzaker van broeikasgasemissies is. De sector wordt gevolgd door de vervoerssector (26 % van de emissies), de industriële sector (19 %) en de bouwsector (12 %).

Figuur 5

Broeikasgasemissies in de EU in 2015 per sector

*Inclusief de internationale scheepvaart en luchtvaart.

**Exclusief LULUCF.

Bron: EEA greenhouse gas – data viewer, EEA, 2017.

45

In de volgende hoofdstukken worden de maatregelen van de EU ter beperking van de broeikasgasemissies in deze sectoren uiteengezet. Voor elke sector wordt in het kleine staafdiagram aan de rechterkant aangetoond welk deel van de emissies door deze sector wordt veroorzaakt.

Energievoorziening

Overzicht van de sector energievoorziening

46

In 2015 werd 29 % van de broeikasgassen uitgestoten door de sector energievoorziening, voornamelijk bij de opwekking van elektriciteit en warmte. In de EU werden elektriciteit en warmte voornamelijk opgewekt uit vijf bronnen: hernieuwbare energie, steenkool, kernenergie, gas en olie.

47

De lidstaten hebben zeer uiteenlopende energiemixen, waardoor zij te maken krijgen met verschillende uitdagingen ten aanzien van de voorzieningszekerheid en het koolstofvrij maken (zie figuur 6).

Figuur 6

Belangrijkste bronnen bij de opwekking van elektriciteit en warmte in de EU en de lidstaten in 2015

(gesorteerd naar afnemende hoeveelheid geproduceerde energie en warmte)

(% van het totaal, op basis van ton olie-equivalent)

Bron: Eurostat, 2017.

48

In de afgelopen tien jaar is het gebruik van hernieuwbare energie voor de opwekking van elektriciteit en warmte in de EU sterk toegenomen (zie figuur 7). Het aandeel gas steeg tot 2010 en nam daarna af. Het aandeel kernenergie bleef relatief stabiel. Het gebruik van steenkool en olie nam af. Deze groei van hernieuwbare energiebronnen bestond voornamelijk in de toename met een factor 387 van het gebruik van windenergie tussen 1990 en 2015. Relatief gezien nam het gebruik van zonne-energie het sterkst toe: met een factor van meer dan 7 750 tussen 1990 en 2015.

Figuur 7

Ontwikkeling van de energiemix van de EU-28 voor elektriciteit en warmte, 1990-2015

Bron: Eurostat, 2017.

49

In de EU wordt elektriciteit opgewekt met hernieuwbare bronnen of door middel van kernsplijting of de verbranding van fossiele brandstoffen. De belangrijkste hernieuwbare bronnen voor elektriciteit zijn waterkracht en wind- en zonne-energie.

50

De belangrijkste bron voor de opwekking van warmte is gas, gevolgd door steenkool en hernieuwbare bronnen. De belangrijkste hernieuwbare bronnen voor warmte zijn vaste biobrandstoffen53, zoals houtkorrels, zaagsel of gedroogde mest, en de verbranding van hernieuwbaar afval54, zoals keukenafval.

51

Hoewel elektriciteit grote afstanden kan overbruggen, is dit bij warmte niet zo eenvoudig. Wanneer warmte al wordt getransporteerd, gebeurt dit meestal alleen lokaal via pijpleidingen met warm water in steden of gemeenten. De opwekking en distributie van elektriciteit en van warmte verlopen dus op sterk uiteenlopende wijze. Als gevolg van deze verschillen bestaan er specifieke uitdagingen voor het koolstofvrij maken van de sectoren elektriciteit en warmte.

52

De broeikasgasemissies van energiebronnen verschillen ook sterk (zie figuur 8). Het veranderen van de sector energievoorziening om de opwekking van energie koolstofvrij te maken is daarom essentieel voor het beperken van de emissies. In de volgende paragrafen beschrijven wij elk van deze energiebronnen kort, waarbij we beginnen met de bronnen die de hoogste uitstoot van broeikasgassen veroorzaken.

Figuur 8

Opgewekte elektriciteit en warmte en uitgestoten CO2 door verschillende energiebronnen in 22 EU-lidstaten* in 2015

*Bulgarije, Cyprus, Kroatië, Litouwen, Malta en Roemenië zijn hierin niet opgenomen (geen gegevens beschikbaar).

Bron: CO2 emissions from fuel combustion OECD (2017 preliminary edition) (CO2-uitstoot als gevolg van brandstofverbranding OESO (voorlopige versie 2017), Internationaal Energieagentschap, 2017; Eurostat; analyse van de ERK.

Steenkool
53

In 2015 was steenkool goed voor ongeveer 25 % van de opwekking van elektriciteit en warmte in de EU. In het begin van de jaren 50 was dit nog 90 %55. Steenkool wordt in enkele lidstaten nog veel gebruikt omdat het goedkoper en gemakkelijker beschikbaar is dan andere fossiele brandstoffen zoals aardgas en olie56. Door het winnen en gebruiken van steenkool kunnen de betreffende lidstaten hun afhankelijkheid van energie-invoer verminderen57.

54

Steenkool veroorzaakt meer CO2 per opgewekte eenheid energie dan andere fossiele brandstoffen. In 2015 werd een kwart van de elektriciteit en warmte in de EU opgewekt met gebruik van steenkool, maar veroorzaakten CO2-emissies van steenkool 72 % van de totale CO2-emissies van de EU als gevolg van de opwekking van elektriciteit en warmte (zie figuur 8).

Olie en gas
55

Rond 22 % van de elektriciteit en warmte in de EU wordt opgewekt met gebruik van olie en aardgas. In 2015 voerde de EU 89 % van haar olie en 69 % van haar aardgas in58. De nationale regeringen behouden de controle over de olieen gasreserves op hun grondgebied.

56

Om de broeikasgasemissies van gas en steenkool te beperken, steunt de EU de ontwikkeling van technologieën voor het afvangen en opslaan van kooldioxide (CCS)59. Deze technologieën zijn momenteel echter duur en bevinden zich nog in een vroeg stadium van ontwikkeling60.

Kernenergie
57

Kernenergie wordt geproduceerd door middel van kernsplijting, een proces waarbij geen broeikasgassen vrijkomen wanneer elektriciteit wordt opgewekt61. In 2015 was kernenergie goed voor 22 % van de opwekking van elektriciteit en warmte in de EU. Kernenergie vormde 47 % van de koolstofarme elektriciteit van de EU.

58

In 2017 zijn er 129 kerncentrales in bedrijf in 14 EU-landen. 90 andere kerncentrales zijn niet meer in bedrijf en 3 hiervan zijn volledig ontmanteld. Meer dan 50 van de reactoren die momenteel in de EU in bedrijf zijn, zullen naar verwachting voor eind 2025 worden gesloten. Als gevolg hiervan ontwikkelt zich een grote markt voor de ontmanteling van kerncentrales in Europa62.

59

Volgens een verslag van de Commissie op basis van gegevens van de lidstaten bedragen de totale geschatte kosten voor het beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval ongeveer 400 miljard euro en is de aanpak voor de verwijdering van middelradioactief afval, hoogradioactief afval en verbruikte splijtstof, zoals de keuze van locaties of de ontwikkeling van ontwerpen, in de meeste lidstaten niet concreet63.

60

De lidstaten hebben uiteenlopend beleid inzake kernenergie vastgesteld. Enkele lidstaten, zoals de Tsjechische Republiek, Hongarije en het Verenigd Koninkrijk, zijn voornemens nieuwe kerncentrales te bouwen, terwijl andere lidstaten hun afhankelijkheid van kernenergie afbouwen. Duitsland bijvoorbeeld besloot in 2011 kernenergie geleidelijk uit te faseren met 2022 als eindpunt als onderdeel van zijn beleid voor de energietransitie en Frankrijk besloot zijn afhankelijkheid van kernenergie te beperken.

61

De EU houdt zich vanuit verschillende oogpunten met kernenergie bezig. Enkele hiervan vallen onder het Euratom-Verdrag:

  • in de wetgeving inzake nucleaire veiligheid is voorzien in een kader om de nucleaire veiligheid, van bijvoorbeeld kerninstallaties, te waarborgen64 en voor het beheer van radioactief afval en verbruikte splijtstof65;
  • wetgeving inzake nucleaire veiligheidscontroles zorgt ervoor dat nucleaire materialen alleen worden gebruikt voor de doeleinden waarvoor de gebruikers verklaard hebben ze te bestemmen;
  • nucleair onderzoek, met inbegrip van een belangrijke bijdrage aan de internationale thermonucleaire experimentele reactor (ITER), is gericht op het aantonen van de toekomstige haalbaarheid van kernfusies66 als rendabele energiebron;
  • de ontmanteling van kerncentrales: de EU biedt financiële steun voor de ontmanteling van acht kernreactoren naar Sovjet-ontwerp van de eerste generatie in Litouwen, Bulgarije en Slowakije.
Hernieuwbare energie
62

Uiterlijk in 2020 moet 20 % van het eindverbruik van energie in de EU afkomstig zijn uit hernieuwbare bronnen67 (zie paragraaf 21). Dit streefdoel omvat het gebruik van hernieuwbare bronnen in alle mogelijke sectoren, d.w.z. het gebruik hiervan voor de productie van elektriciteit en warmte, maar ook voor vervoer. Figuur 9 toont de bindende nationale streefdoelen voor alle lidstaten op basis van hun relatieve rijkdom en de sinds 2005 geboekte vooruitgang. In 2015 was 16,7 % van het bruto-eindverbruik van energie in de EU afkomstig uit hernieuwbare bronnen.

Figuur 9

EU- en nationaal aandeel van hernieuwbare energie in het bruto-eindverbruik in 2005 en 2015, en de streefdoelen voor 2020 (in procenten)

Bron: Aanpassing van het tweede verslag over de staat van de energie-unie, Europese Commissie, 2017.

63

Het streefdoel voor 2030 van een aandeel van 27 % hernieuwbare energie in het eindverbruik van energie omvat geen streefdoelen voor de afzonderlijke lidstaten68.

64

De wereldwijde toename van en investeringen in de opwekking van hernieuwbare elektriciteit hebben in het afgelopen decennium geleid tot een forse verlaging van de kosten van veel hernieuwbare bronnen. De kosten van grootschalige systemen voor fotovoltaïek en windenergie daalden tussen 2009 en 2015 bijvoorbeeld met respectievelijk 85 % en 65 %69. Een verdere daling wordt verwacht70. Als gevolg hiervan kunnen diverse technologieën voor hernieuwbare energie nu concurreren met traditionele energiebronnen bij de productie van elektriciteit (zie figuur 10).

Figuur 10

Concurrentievermogen van hernieuwbare ten opzichte van niet-hernieuwbare bronnen van elektriciteit

*Methode die wordt gebruikt voor het vergelijken van de kosten van energie die afkomstig is uit verschillende bronnen door rekening te houden met de totale kosten van de eigendom van een elektriciteitscentrale en de productie van de centrale gedurende de levensduur hiervan.

**Basislastcentrales zijn elektriciteitscentrales die op voordelige wijze de elektrische stroom kunnen opwekken die nodig is om te voorzien in de minimale vraag. Piekvermogensbronnen worden gebruikt om te voorzien in de vraag tijdens piekuren, bijvoorbeeld ‘s ochtends of ‘s avonds, of wanneer alternatieve bronnen niet beschikbaar zijn (bijvoorbeeld windparken wanneer de windsnelheid laag is of bij onderhoud van installaties), maar hebben hogere brandstofkosten.

Bron: Aanpassing van European Energy Markets Observatory, 2015 and Winter 2015/2016 Dataset – Eighteenth Edition, Capgemini (Europese Waarnemingspost voor de energiemarkten, gegevensreeks 2015 en winter 2015/2016 – Achttiende editie, Capgemini), 2016, blz. 37 (BNE, Eurelectric – Capgemini-analyse, EEMO18).

Interne energiemarkt en voorzieningszekerheid

65

De interne energiemarkt is de wettelijke en infrastructurele opzet die, zodra deze volledig ten uitvoer is gelegd, het vrije verkeer en de grenzeloze handel in gas en elektriciteit in de gehele EU mogelijk moet maken. Ze is gericht op de kosteneffectieve verwezenlijking van de doelstellingen van het EU-energiebeleid, namelijk zorgen voor betaalbare, duurzame en continu geleverde energie voor concurrerende prijzen71. De energiemarkt kan bovendien bijdragen tot de ontwikkeling van koolstofarme energiebronnen: op een open energiemarkt kan hernieuwbare energie grenzen overschrijden en op meer permanente basis beschikbaar worden gemaakt, terwijl de intermitterende productie voorheen wellicht een probleem vormde.

66

Om een interne energiemarkt te ontwikkelen, moeten er voorschriften voor de werking van de energiemarkten voor gas en elektriciteit worden vastgesteld en moet ervoor worden gezorgd dat er hiervoor geschikte infrastructuur aanwezig is. Het wettelijke kader voor de liberalisering van de nationale energiemarkten, die vaak in handen zijn van de staat en gemonopoliseerd zijn, is geleidelijk aan verder ontwikkeld (zie tekstvak 5). Er worden meer gedetailleerde regels vastgelegd in richtsnoeren en netcodes72, waarbij gemeenschappelijke technische normen worden vastgesteld.

Tekstvak 5

Ontwikkeling van de drie energiepakketten voor de tenuitvoerlegging van de interne energiemarkt

De liberalisering van de elektriciteits- en gasmarkt begon met een eerste wetgevingspakket voor elektriciteit in 1996 en voor gas in 199873.

Het tweede wetgevingspakket74 was erop gericht nieuwe leveranciers in staat te stellen toe te treden tot de elektriciteits- en gasmarkt van de lidstaten en consumenten de mogelijkheid te bieden hun leveranciers te kiezen75.

Nadat de EU concludeerde dat er nog geen interne energiemarkt was ontstaan76, nam zij in 2009 een uitgebreid derde pakket aan, dat het volgende omvat:

  • de ontvlechting van de energie-opwekking en de werking van transmissienetten;
  • nieuwe bepalingen ter waarborging van de onafhankelijkheid van de nationale regulerende instanties;
  • de oprichting van het Agentschap voor de samenwerking tussen energieregulators (ACER), een EU-agentschap ter bevordering van de samenwerking van de Europese energieregulators77;
  • de oprichting van het Europees netwerk van transmissiesysteembeheerders voor elektriciteit (ENTSO-E) en het Europees netwerk van transmissiesysteembeheerders voor gas (ENTSO-G) om de grensoverschrijdende samenwerking te verbeteren;
  • de voorbereiding van tienjarenplannen voor netwerkontwikkeling (TYNPD’s, Ten-Year Network Development Plans) door ENTSO-E en ENTSO-G om de informatie over investeringen in de transmissiesystemen voor elektriciteit en gas uit te breiden.

In 2016 publiceerde de Commissie een pakket wetgevende en niet-wetgevende initiatieven – het pakket „Schone energie voor alle Europeanen”.

67

De lidstaten zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de wetgeving en richtsnoeren. De Commissie ziet toe op deze uitvoering en kan een inbreukprocedure instellen die ertoe kan leiden dat de zaak aanhangig wordt gemaakt bij het Europees Hof van Justitie.

68

Het plan was de interne energiemarkt uiterlijk in 2014 te voltooien78. Ondanks aanzienlijke vooruitgang in sommige regio’s van de EU, is de interne energiemarkt nog geen feit79. De Commissie erkende dit en maakte in 2015 „Een kaderstrategie voor een schokbestendige energie-unie met een toekomstgericht beleid inzake klimaatverandering80 bekend (zie paragraaf 5) en, in 2016, een pakket wetgevende en niet-wetgevende initiatieven – het pakket „Schone energie voor alle Europeanen”81. Zowel de strategie voor de energie-unie als het pakket van 2016 hebben niet alleen betrekking op de interne energiemarkt, maar brengen diverse beleidslijnen samen – deze worden in de desbetreffende hoofdstukken van deze „landscape review” besproken.

69

De ontwikkeling van de interne markten voor elektriciteit en voor aardgas vormt de basis van het op kosteneffectieve wijze verzekeren van de energievoorziening82 aangezien deze markten mogelijkheden bieden voor een grotere diversificatie van de voorziening door te zorgen voor een flexibele handel binnen en tussen de lidstaten. De EU-wetgeving inzake de verstoring van de voorziening van elektriciteit en gas wordt herzien. De voorstellen omvatten onder meer een overgang van een nationale naar een regionale, grensoverschrijdende aanpak bij de omgang met verstoringen van de voorziening83.

70

Geschikte infrastructuur is even noodzakelijk voor de werking van de interne energiemarkt en de toename van de voorzieningszekerheid als marktstructuren en een doeltreffende regelgeving. Dit omvat ook infrastructuur tussen en binnen de lidstaten. De EU heeft als doelstelling vastgesteld dat de capaciteit van grensoverschrijdende interconnecties voor elektriciteit84 in 2020 ten minste 10 % van de geïnstalleerde productiecapaciteit voor elektriciteit in een bepaalde lidstaat85 moet bedragen en in 2030 ten minste 15 %86. Interconnectoren kunnen het gemakkelijker maken de nationale energiemarkten te koppelen, waardoor de voorzieningszekerheid zou moeten toenemen en de energieprijzen zouden moeten dalen. De EU steunt de ontwikkeling van grensoverschrijdende infrastructuur, door bijvoorbeeld gestroomlijnde vergunningsprocedures te vereisen, kostenverdeling tussen de verschillende lidstaten gemakkelijker te maken en geselecteerde infrastructuurprojecten mede te financieren87.

71

In een evaluatie van de Commissie van 2017 wordt geconcludeerd dat vooruitgang is geboekt, maar wordt ook gewezen op enkele nog bestaande problemen met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de interne energiemarkt, zoals88:

  • het feit dat er nog steeds knelpunten bestaan vanwege ontbrekende of onderbenutte infrastructuur voor elektriciteit en gas. Interconnecties voor elektriciteit en, indien van toepassing, interne lijnen, moeten bijvoorbeeld nog steeds worden verbeterd in Zuidwest-Europa, zoals in Spanje en in Frankrijk, en in Noorden Oost-Europese landen zoals Duitsland, Polen en Tsjechië;
  • het feit dat nationale groothandelsprijzen voor gas tussen 2013 en 2015 naar elkaar toe groeiden, terwijl de prijsverschillen op de groothandelsmarkt voor elektriciteit aanzienlijk bleven89.

Overgang naar een koolstofarme energieproductie

72

De overgang naar een sector die in koolstofarme energie voorziet, vereist aanzienlijke verdere veranderingen in de energieproductie90. Binnen het huidige beleidskader91 zal de energiemix van de toekomst naar verwachting veranderen (zie figuur 11), met een sterke afname van de productie in de EU voor alle fossiele brandstoffen (steenkool92, olie en gas) en een stap in de richting van hernieuwbare energie. Er is daarom behoefte aan extra capaciteit voor de opwekking van hernieuwbare energie.

Figuur 11

Prognose van de energieproductie in de EU per soort brandstof

Bron: Europese Commissie, EU Reference Scenario 2016 (EU-referentiescenario 2016), 2016 (simulatie van het PRIMES-model).

73

De toename van hernieuwbare energiebronnen zal voornamelijk in de elektriciteitssector moeten plaatsvinden, aangezien het potentieel voor een groter gebruik van hernieuwbare energie voor warmte momenteel beperkter is93. De ingrijpende transformatie van het energiesysteem brengt verschillende uitdagingen met zich mee. Ten eerste zorgt het uitbreiden en integreren van intermitterende bronnen van hernieuwbare energie, voornamelijk wind- en zonne-energie, in een elektriciteitssysteem waarin vraag en aanbod voortdurend in evenwicht moeten blijven en opslagmogelijkheden momenteel beperkt zijn, voor technische uitdagingen. Een andere uitdaging wordt gevormd door de decentralisering van de energieproductie, met name van hernieuwbare energie, in een elektriciteitsnet en op een markt die is gebaseerd op een duidelijke scheiding van producenten, distributeurs en consumenten94.

74

Daarnaast stimuleren dalende groothandelsprijzen en overcapaciteit bij de opwekking investeringen in nieuwe capaciteit en netwerken amper. Er moet meer worden geïnvesteerd in de opwekking van hernieuwbare energie, maar de huidige wetgeving zorgt niet voor voldoende stimulansen voor private investeringen in nieuwe opwekkingscapaciteit en het netwerk95.

75

Als overheidsingrijpen in de elektriciteitsmarkt niet zorgvuldig wordt ontwikkeld, kan het, ook al is het goed bedoeld, de werking van de energiemarkt verder verstoren en leiden tot hogere kosten of oneerlijke mededinging. Dergelijke staatssteun is in de EU daarom net zoals in andere sectoren alleen toegestaan onder bepaalde voorwaarden en de lidstaten moeten de door de Commissie verstrekte richtsnoeren inzake staatssteun naleven, met name in de sector hernieuwbare energie, waar het niveau van overheidssteun nog steeds hoog is. Vanaf 2017 is een openbare, concurrerende biedprocedure vereist voor het verlenen van steun aan infrastructuur voor hernieuwbare energie96.

76

Ter compensatie voor de intermitterende productie van hernieuwbare energie en aangezien oplossingen voor de opslag van elektriciteit97 of het beheer van de vraag98 nog niet wijd verspreid zijn, behouden de lidstaten enige conventionele productiecapaciteit voor elektriciteit om mogelijke tekorten aan elektriciteit te voorkomen, bijvoorbeeld wanneer de vraag hoog is, maar er weinig wind of zon is. Er kunnen betalingen worden aangeboden aan leveranciers van elektriciteit om niet-intermitterende productiemethoden voor elektriciteit te behouden (zoals installaties voor opwekking op basis van steenkool of gas). Deze betalingen worden „capaciteitsmechanismen” genoemd en kunnen de mededinging verstoren wanneer zij niet goed zijn ontworpen99.

77

Energiemaatschappijen in de EU hebben erkend dat de elektriciteit die met steenkool wordt geproduceerd meer broeikasgasemissies veroorzaakt dan elektriciteit uit andere bronnen (zie paragraaf 54). In april 2017 verbonden elektriciteitsmaatschappijen uit alle lidstaten – met uitzondering van Polen en Griekenland – zich ertoe na 2020 niet te investeren in nieuwe steenkoolcentrales100 teneinde bij te dragen tot schone energie voor de Europeanen. Het Verenigd Koninkrijk heeft ook het voornemen kenbaar gemaakt alle steenkoolcentrales uiterlijk in 2025 te sluiten en het capaciteitstekort aan te vullen door middel van nieuwe gas- en kerncentrales.

78

De sluiting van kern- (zie paragraaf 58) en steenkoolcentrales en steenkolenmijnen, die vaak belangrijke regionale werkgevers zijn, kan leiden tot maatschappelijke uitdagingen. De Commissie101 denkt daarom na over de beste manier om de structurele transitie in steenkool- en koolstofintensieve regio’s te ondersteunen, in overeenstemming met de regels inzake staatssteun, bijvoorbeeld door richtsnoeren te verstrekken over het gebruik van bestaande fondsen en beste praktijken uit te wisselen102.

79

Om veel van deze uitdagingen aan te pakken, stelde de Commissie in november 2016 een reeks wetgevende en niet-wetgevende maatregelen voor. Lopende debatten in het Parlement en de Raad hebben bijvoorbeeld betrekking op regels voor een verdere versterking van de interne energiemarkt103, met inbegrip van meer samenwerking tussen de lidstaten op regionaal niveau; voor het eerst op EU-niveau, enkele aspecten van elektriciteitsopslag104; en de voorbereiding van geïntegreerde nationale plannen voor energie en klimaat om de EU-governance inzake energie en klimaat te verbeteren105.

Industrie

80

Rechtstreekse emissies van de industrie vormden in 2015 19 % van de broeikasgasemissies in de EU. Indirecte emissies als gevolg van het gebruik van elektriciteit en warmte worden meegerekend in de categorie energievoorziening.

81

Ongeveer de helft van de emissies van de industriesector wordt veroorzaakt door het verbranden van brandstoffen. De rest wordt uitgestoten tijdens industriële processen, zoals bij de productie van cement, en het gebruik van producten.

82

Grote en energie-intensieve industriële installaties vallen onder het EU-ETS, het belangrijkste kader voor de mitigatiemaatregelen van de EU voor deze sector (zie paragraaf 27). Ongeveer twee derde van de industriële broeikasgasemissies valt onder het EU-ETS. De rest valt onder de verdeling van de inspanningen (zie de paragrafen 35-38). In het kader van het EU-ETS moeten ondernemingen rekening houden met de koolstofprijs en worden zij, in theorie, op die manier gestimuleerd om hun emissies te beperken. In de praktijk worden aanzienlijke hoeveelheden emissierechten gratis verstrekt aan sectoren die aan internationale concurrentie onderhevig zijn. Het aantal gratis emissierechten wordt geleidelijk aan verminderd, aangezien wereldwijde klimaatactie het risico op koolstoflekkage doet afnemen (zie paragraaf 30).

83

Emissies van de industrie worden ook beïnvloed door EU-optreden op andere gebieden, zoals maatregelen voor energie-efficiëntie106 en luchtkwaliteitsnormen107. Grote ondernemingen moeten bijvoorbeeld ten minste elke vier jaar energieaudits uitvoeren om na te gaan hoe zij hun energieverbruik kunnen verminderen108. De richtlijn inzake industriële emissies, waarin emissiegrenswaarden zijn vastgesteld voor emissies van niet-broeikasgassen, evenals minimumnormen voor de technologie in installaties, heeft ook rechtstreeks bijgedragen tot CO2-reducties109.

84

Emissies als gevolg van het gebruik van producten bestaan voornamelijk uit gefluoreerde gassen. Deze werden geïntroduceerd ter vervanging van de ozonafbrekende chloorfluorkoolstoffen die in veel industriële en consumententoepassingen, zoals koelkasten en airconditioning, werden gebruikt. Vandaag de dag veroorzaken gefluoreerde gassen ongeveer 2,7 % van de totale broeikasgasemissies van de EU; de emissies van deze gassen namen tussen 1990 en 2015 met 66 % toe. Aangezien deze gassen een hoog aardopwarmingsvermogen110 hebben, heeft de EU wetgeving vastgesteld waarbij het doel werd gesteld om de emissies hiervan uiterlijk in 2030 met twee derde terug te dringen ten opzichte van het niveau van 2014.

Gebouwen

85

Energieopwekking ter plaatse en het verbranden van brandstoffen voor verwarming of koken in gebouwen veroorzaken ongeveer 12 % van de totale broeikasgasemissies van de EU. Daarnaast verbruiken gebouwen elektriciteit, bijvoorbeeld voor verlichting, IT, verwarming en, in toenemende mate, koeling. De broeikasgasemissies als gevolg hiervan worden meegerekend in de sector energievoorziening. Gebouwen verbruiken in totaal 40 % van alle energie in de EU111.

86

Ongeveer 75 % van de gebouwen in de EU is niet energie-efficiënt112. De EU heeft daarom diverse maatregelen ingevoerd om energie te besparen in gebouwen, zoals een gemeenschappelijke certificering van het energieverbruik van gebouwen113, streefdoelen voor de renovatie van openbare gebouwen114 en een norm voor „bijna-energieneutrale gebouwen” die vanaf 2019 voor nieuwe openbare gebouwen en vanaf 2021 voor alle nieuwe gebouwen verplicht is112. Bij investeringen in de energie-efficiëntie van gebouwen bestaan bepaalde belemmeringen, zoals gescheiden prikkels voor eigenaren en huurders van gebouwen, hoge kosten vooraf en vaak lange terugverdientijden. De Commissie stelde in 2016 een herziening van haar wetgeving inzake gebouwen voor115.

87

Behalve op de energie-efficiëntie van gebouwen hadden maatregelen van de EU betrekking op energie-efficiënte huishoudelijke apparaten116. In samenwerking met de lidstaten117 heeft de Commissie verplichte minimumvereisten ontwikkeld met betrekking tot het energieverbruik van bepaalde producten118, evenals verplichte etikettering ingevoerd om consumenten te informeren119. Volgens de Commissie zal dit beleid inzake de efficiëntie van producten naar verwachting ongeveer het equivalent van het jaarlijkse primaire energieverbruik van Italië kunnen besparen en bijna de helft van de streefwaarde voor energie-efficiëntie van 20 % in 2020 realiseren120.

Vervoer

De sector en zijn CO2-uitstoot

88

De vervoerssector neemt momenteel 26 % van de broeikasgasemissies van de EU voor zijn rekening121. Ongeveer drie kwart van de vervoersemissies wordt veroorzaakt door het wegvervoer, en met name door auto’s (zie figuur 12).

*Met inbegrip van de internationale scheepvaart en luchtvaart

Figuur 12

EU-broeikasgasemissies in de vervoerssector in 2015

Bron: EEA greenhouse gas – data viewer, EEA, 2017; analyse van de ERK.

89

Emissies van andere sectoren nemen sinds 1990 in het algemeen geleidelijk af, maar dit geldt niet voor emissies van de vervoerssector: op dit moment worden aanzienlijk meer broeikasgassen uitgestoten dan in 1990 en, na een afname tussen 2007 en 2013, is er in 2014 en 2015 weer sprake van een stijgende trend als gevolg van een grotere vraag naar vervoer in verband met het economisch herstel.

Wegvervoer

90

De EU heeft normen voor CO2-emissies vastgesteld voor auto’s en bestelwagens die in de EU worden verkocht (zie tekstvak 6). Nieuwe auto’s moeten een etiket hebben met informatie over hun CO2-uitstoot122.

Tekstvak 6

CO2-emissiegrenswaarden voor auto’s

De EU heeft streefdoelen vastgesteld die geleidelijk worden verlaagd voor de gemiddelde CO2-emissies van auto’s en bestelwagens die door welke producent dan ook worden geproduceerd123. Eind 2020 mogen de emissies van nieuwe auto’s niet hoger zijn dan 95 gram per kilometer: dit is 40 % minder dan de gemiddelde emissies van 2007. Voor bestelwagens is de streefwaarde voor 2020 147 gram CO2 per kilometer, 19 % minder dan de gemiddelde emissies van 2012. Deze streefdoelen zijn eerder behaald dan werd verwacht.

Bij de huidige testprocedure voor het vaststellen van de emissies van auto’s en het monitoren van de vooruitgang ten aanzien van de streefdoelen worden de reële emissies echter met ongeveer een derde onderschat124. Vanaf september 2017 zal een nieuwe procedure worden gebruikt125.

91

Zware bedrijfsvoertuigen, zoals vrachtauto’s, bussen en touringcars vormden in 2015 14 % van alle voertuigen op de wegen in de EU en veroorzaakten ongeveer 26 % van de CO2-emissies van het wegvervoer in de EU: 4 % van de totale broeikasgasemissies van de EU126. In tegenstelling tot voor auto’s en bestelwagens gelden voor zware bedrijfsvoertuigen geen CO2-emissienormen. De EU-strategie van 2014127 is erop gericht manieren te vinden om de emissies van zware bedrijfsvoertuigen128 te monitoren, niet om deze te beperken. De Commissie129 is van mening dat deze strategie een essentiële eerste stap is op weg naar toekomstige maatregelen. De Commissie kwam daarom met een voorstel voor nieuwe wetgeving voor de monitoring en rapportering van CO2-emissies van nieuwe zware bedrijfsvoertuigen die op de EU-markt worden gebracht130.

Luchtvaart, vervoer over zee en over binnenwateren, en multimodaal vervoer

92

De luchtvaart veroorzaakte in 2015 3,4 % van de broeikasgasemissies in de EU. Ongeveer 3,1 % van deze emissies werd veroorzaakt door vluchten tussen EER-131 en niet-EER-landen en de rest door vluchten binnen de EER. In 2020 zullen de emissies van de wereldwijde internationale luchtvaart naar verwachting 70 % hoger zijn dan in 2005. Voor 2050 wordt voorspeld dat deze opnieuw zullen toenemen, en wel tot zeven keer het niveau van 2005132.

93

Emissies van vluchten binnen de EER vallen sinds 2012 onder het EU-ETS (zie paragraaf 27). Vluchten tussen EER- en niet-EER-landen vallen onder een overeenkomst die in oktober 2016 werd gesloten in het kader van de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie (ICAO), volgens welke grote luchtvaartmaatschappijen133 een deel van hun emissies moeten compenseren door internationale koolstofcredits te kopen134. De deelname aan deze regeling zal in 2027 verplicht worden. De ICAO heeft ook een norm ingevoerd om de CO2-emissies van vliegtuigen te certificeren.

94

Het vervoer over zee en de binnenwateren veroorzaakte 3,3 % van de broeikasgasemissies van de EU in 2015, waarvan de meeste afkomstig waren van de internationale scheepvaart, d.w.z. scheepvaart tussen EU- en niet-EU-havens135. Het internationale zeevervoer stoot ongeveer 2,1 % van de wereldwijde broeikasgasemissies uit en voor 2050 wordt een verdere toename van 50 % tot 250 % verwacht136. Deze emissies vallen niet onder de reductiestreefdoelen van de EU en zijn momenteel niet internationaal gereguleerd.

95

Hoewel het brandstofverbruik van schepen bekend is, zijn er nog steeds geen processen voor de rapportage en verificatie137. Om dit probleem aan te pakken en om ruimte te bieden voor mogelijke maatregelen voor emissiereductie in de toekomst, heeft de EU een systeem ingevoerd voor de monitoring, rapportage en verificatie van door schepen uitgestoten broeikasgassen138. De EU heeft tegelijkertijd samengewerkt met de Internationale Maritieme Organisatie (IMO), die in 2016 een wereldwijde overeenkomst bereikte over een stelsel voor de monitoring, rapportage en verificatie van broeikasgassen in de scheepvaart139.

96

Het vervoer over water en per spoor veroorzaakt veel minder broeikasgassen per passagier of per ton vracht dan het vervoer door de lucht en over de weg (zie figuur 13). Het gebruik van vervoer over water en per spoor in combinatie met vervoer door de lucht en over de weg kan daarom ook bijdragen tot het terugdringen van de broeikasgasemissies van de vervoerssector. De EU steunt de combinatie van vervoerswijzen door middel van maatregelen om beperkingen140 op te heffen en financieringsmaatregelen141. In 2015 werd echter 76 % van de vracht nog steeds over de weg vervoerd142 (zie ook paragraaf 173).

Figuur 13

Gemiddelde conversiefactoren voor CO2e-emissies van het vrachtvervoer, 2016

Bron: ERK, op basis van: Greenhouse gas reporting - Conversion factors 2016 (Rapportage van broeikasgassen - conversiefactoren 2016), ministerie van Bedrijfsleven, Energie en Industriële Strategieën, Verenigd Koninkrijk, 2016.

Hernieuwbare brandstoffen

97

De EU heeft ook maatregelen genomen om de emissies van alle vervoerswijzen te verminderen door het gebruik van hernieuwbare brandstoffen, voornamelijk biobrandstoffen en elektriciteit, te stimuleren. Uiterlijk in 2020 moet 10 % van alle energie die in de vervoerssector wordt gebruikt afkomstig zijn uit hernieuwbare bronnen143. De EU moedigt ook het gebruik aan van andere vormen van alternatieve brandstoffen met een lage uitstoot, zoals waterstof en vloeibaar petroleumgas (LPG); zij heeft gemeenschappelijke normen vastgesteld voor de infrastructuur voor alternatieve brandstoffen, zoals oplaad- en tankstations, en verplicht de lidstaten een infrastructuurbeleid te ontwikkelen144.

98

Biobrandstoffen145 vormen ongeveer 70 % van de hernieuwbare energie die in de vervoerssector wordt gebruikt146. Deze brandstoffen worden geproduceerd uit biomassa, zoals biologisch afbreekbare landbouw- of bosbouwproducten, of uit huishoudelijk of industrieel afval. In principe zullen biobrandstoffen minder broeikasgassen uitstoten dan fossiele brandstoffen omdat de hoeveelheid CO2 die tijdens de verbranding van biobrandstoffen wordt uitgestoten uit de atmosfeer werd gehaald toen de bronmaterialen werden geteeld en de olie die anders zou zijn verbrand nog steeds in de grond zit.

99

Aan het begin van het eerste decennium van de eenentwintigste eeuw leidden de hoge prijzen van ruwe olie tot hernieuwde belangstelling voor biobrandstoffen. Door biobrandstoffen zou de afhankelijkheid van landen die olie invoeren afnemen, zouden nieuwe exportmogelijkheden voor ontwikkelingslanden worden gecreëerd en zou worden bijgedragen tot de vermindering van de broeikasgasemissies147. De EU stelde daarom een minimumvereiste vast voor het aandeel hernieuwbare energiebronnen in de vervoerssector (zie paragraaf 97). Dit leidde tot investeringen in productiecapaciteit voor biobrandstoffen. Biobrandstoffen kunnen echter alleen doeltreffend bijdragen tot de vermindering van broeikasgasemissies wanneer de emissies die worden voorkomen door geen fossiele brandstoffen te verbranden niet teniet worden gedaan door broeikasgasemissies tijdens hun volledige productielevenscyclus, tijdens de teelt, het vervoer en de omzetting van de grondstoffen van biobrandstoffen of door veranderingen in het landgebruik. Wanneer bijvoorbeeld bossen worden gekapt om plaats te maken voor de productie van biobrandstoffen, gaat het koolstofopslagvermogen van het bos verloren.

100

Dergelijke veranderingen in landgebruik kunnen direct of indirect zijn. Het kappen van een bos om plaats te maken voor de teelt van grondstoffen voor biobrandstoffen is een voorbeeld van een directe verandering in landgebruik (DLUC). Wanneer bestaande landbouwgrond wordt gebruikt voor de teelt van biobrandstoffen, terwijl alle andere omstandigheden gelijk blijven, zou de voedselproductie afnemen. Hierdoor kan het nodig worden om meer bos te kappen om ruimte te creëren voor de voedselproductie: in dit geval wordt de veranderingen in landgebruik als indirect beschreven (ILUC – zie figuur 14).

Figuur 14

Directe en indirecte veranderingen in landgebruik

Bron: ERK.

101

De zorgen met betrekking tot veranderingen in landgebruik om biobrandstoffen te telen en het hieruit voortvloeiende wetgevingsdebat hebben de ontwikkeling van biobrandstoffen beperkt148. In 2013 nam het verbruik van biobrandstoffen voor het eerst af sinds de tenuitvoerlegging van de eerste richtlijn inzake biobrandstoffen in 2003. Het debat vormde voor de EU de aanleiding om duurzaamheidscriteria vast te stellen waaraan biobrandstoffen moeten voldoen om te worden meegeteld bij het streefdoel van 10 % hernieuwbare brandstoffen in de vervoerssector. Biobrandstoffen die worden geteeld op land dat hiervoor is vrijgemaakt en daarvoor wetland of bos was, worden bijvoorbeeld uitgesloten. De criteria hebben echter geen betrekking op indirecte veranderingen in landgebruik, hoewel het koolstofopslagvermogen van gekapte bossen in beide gevallen verloren gaat wanneer de hoeveelheid landbouwgrond onveranderd moet blijven. De reden hiervoor is dat ILUC-emissies niet direct kunnen worden waargenomen en alleen aan de hand van modellen kunnen worden berekend. Om rekening te houden met deze indirecte gevolgen is een plafond vastgesteld voor het aandeel biobrandstoffen uit voedselgewassen dat kan worden meegerekend voor de streefwaarde van 10 %149.

102

Biobrandstoffen die direct uit voedsel- of voedergewassen worden geproduceerd worden ook wel biobrandstoffen van de eerste generatie of conventionele biobrandstoffen genoemd. Biobrandstoffen die worden geproduceerd uit afval, landbouwafval, niet-voedselgewassen en algen worden geavanceerde biobrandstoffen genoemd. Geavanceerde biobrandstoffen concurreren niet direct met voedsel- en voedergewassen om grond. Biobrandstoffen uit afval, zoals gebruikte bakolie, zijn reeds commercieel beschikbaar. Enkele andere productieprocessen van geavanceerde biobrandstoffen, zoals het gebruik van strorestanten, bevinden zich in een vroeg stadium van ontwikkeling150.

Land- en bosbouw

103

De landbouwsector van de EU veroorzaakte in 2015 11 % van de broeikasgasemissies. De emissies van de landbouw namen tussen 1990 en 2013 met 20 % af, bijvoorbeeld vanwege een afname van de veestapel en verbeteringen op het gebied van praktijken inzake landbouwbeheer151. Sinds 2014 stijgen de emissies van de landbouw weer.

*Met inbegrip van de internationale scheepvaart en luchtvaart

**Exclusief LULUCF

104

Broeikasgasemissies van de landbouw bestaan voornamelijk uit stikstofoxide en methaan, sterkere broeikasgassen dan CO2152. De emissies zijn hoofdzakelijk afkomstig uit het spijsverteringsproces van vee en het bodembeheer in de landbouw (zie figuur 15).

Figuur 15

Broeikasgasemissies van de landbouw per bron, 2015

*Onder „overige” vallen bekalking, de toediening van ureum, rijstteelt, de verbranding van agrarische residuen, overige meststoffen die kooldioxide bevatten.

Bron: EEA greenhouse gas – data viewer, EEA, 2017.

105

De EU reguleert de landbouwsector voornamelijk in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB). Bosbouw valt nog steeds onder de bevoegdheid van de lidstaten, hoewel enige financiering voor bosbouwmaatregelen beschikbaar is uit hoofde van het GLB. Alle begunstigden van directe betalingen in het kader van het GLB moeten de regels betreffende de randvoorwaarden naleven (cross-compliance)153. Enkele van deze regels komen het milieu ten goede en hebben ook betrekking op klimaatverandering, bijvoorbeeld door het behoud van organisch materiaal in de bodem te bevorderen. Landbouwers ontvangen aanvullende betalingen – de zogenaamde „vergroeningsbetalingen” – wanneer zij vrijwillige verbintenissen naleven die bijdragen tot doelstellingen inzake milieu en klimaat154.

106

In het kader van het GLB worden ook maatregelen voor plattelandsontwikkeling gefinancierd, waarvan enkele gericht zijn op het aanpakken van klimaatverandering, waaronder investeringen in hernieuwbare energie of bosbouwmaatregelen ter ondersteuning van de koolstofopslag.

107

Er zijn oplossingen om de emissies in de landbouwsector terug te dringen, zoals een efficiënter gebruik van meststoffen of andere praktijken in de rundveefokkerij155. Er wordt echter aangenomen dat dergelijke oplossingen duurder zijn dan mitigatiemaatregelen in andere sectoren, een aanname die vaak onbetwist blijft156. Volgens de Commissie kan realistisch gezien van de landbouwsector slechts een relatief beperkte bijdrage tot de vermindering van de emissies worden verwacht157. Zij heeft voorgesteld een deel van het koolstofopslagvermogen van de bodem en begroeiing op te nemen in de verordening inzake de verdeling van de inspanningen voor 2030 (zie paragraaf 38).

108

In het kader van het klimaatbeleid is het concept LULUCF (landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw) ontwikkeld om rekening te houden met het opslag- en emissievermogen van deze op land gebaseerde sector (zie tekstvak 7). In 2015 absorbeerde de LULUCF-sector voldoende CO2 om ongeveer 7 % van de totale broeikasgasemissies van de EU te compenseren; met andere woorden, de sector absorbeerde voldoende CO2 om de totale broeikasgasuitstoot van Spanje te compenseren. Sinds 2008 is de opslagcapaciteit van de sector echter verminderd als gevolg van factoren zoals de veroudering van bossen.

Tekstvak 7

Natuurlijke absorptie van broeikasgassen door land, oceaan en lucht

Land zorgt momenteel voor een vastlegging, of opslag, van ongeveer een derde van de jaarlijkse wereldwijde bruto CO2-emissies; oceanen leggen een vergelijkbare hoeveelheid vast. De rest wordt verzameld in de atmosfeer. De groei van bossen en graslanden leidt bijvoorbeeld tot de ophoping van koolstof in takken, bladeren, wortels en bodem. Deze koolstof wordt weer omgezet in broeikasgassen wanneer planten verbranden, sterven en vergaan, of wanneer deze als brandstof worden gebruikt.

109

Tot nu toe is geen rekening gehouden met het vermogen van de LULUCF-sector om broeikasgassen op te slaan bij de berekeningen van de vooruitgang in de richting van de EU-reductiestreefdoelen voor broeikasgasemissies voor 2020. Dit is deels te wijten aan het feit dat het veel lastiger is om de gevolgen van de sector voor de broeikasgasemissies te beoordelen dan voor andere sectoren het geval is. Het opslagvermogen van de sector wordt tegelijkertijd beïnvloed door besluiten die in andere sectoren worden genomen. Zo leidt de toename van het gebruik van biomassa voor de opwekking van hernieuwbare energie weliswaar tot een vermindering van de emissies in de sector energievoorziening maar kan hierdoor ook het koolstofopslagvermogen afnemen (zie paragraaf 100).

110

De EU heeft boekhoudregels opgesteld, op basis van de VN-regels voor de rapportage in het kader van het Kyotoprotocol, als eerste stap in de richting van de opname van LULUCF-activiteiten in de berekeningen in het kader van haar verbintenis om de CO2-uitstoot te verminderen158. In juli 2016 deed de Commissie een voorstel voor de wijze waarop de sector kon worden meegerekend in het kader van de reductiestreefdoelen voor broeikasgasemissies voor 2030159. Dit zou betekenen dat de emissies van andere sectoren tot een bepaald maximum kunnen worden gecompenseerd door het opslagvermogen van LULUCF160. Het gebruik van dit flexibiliteitsmechanisme zou een onderprestatie van ongeveer twee procentpunten ten aanzien van de streefwaarde voor 2030 van de sectoren die vallen onder de verordening inzake de verdeling van de inspanningen kunnen compenseren161.

Afval en de circulaire economie

111

De rest van de broeikasgasemissies van de EU is afkomstig uit afval, dat ongeveer 3 % van de totale broeikasgasemissies van de EU veroorzaakt. Emissies uit afval namen tussen 1990 en 2015 met 42 % af.

*Met inbegrip van de internationale scheepvaart en luchtvaart

**Exclusief LULUCF

112

Het EU-optreden op het gebied van afval, dat voornamelijk bestaat uit wetgeving, omvat de directe vermindering van broeikasgasemissies door een reductie van de emissies van stortplaatsen162 en een indirecte vermindering door het voorkomen van afval en de recycling van materialen die anders zouden worden gewonnen en verwerkt. Als gevolg hiervan voorkomt een beter afvalbeheer emissies in andere sectoren van de economie, zoals energievoorziening, landbouw, productie en vervoer. Met de recycling van afval werd in Frankrijk in 2014 bijvoorbeeld een hoeveelheid bespaard die gelijk was aan 5 % van de nationale broeikasgasemissies163.

113

Een concept voor de ondersteuning van de voorkoming en recycling van afval is de „circulaire economie”164. Het ontwerp van een product kan bijvoorbeeld worden aangepast om het hergebruik of de recycling hiervan gemakkelijker te maken, door andere materialen te kiezen, onderdelen te standaardiseren en te zorgen voor een gemakkelijke scheiding na de levensduur van het product.

Aanpassing

Verwachte veranderingen in temperatuur en neerslag

114

Aanpassing aan klimaatverandering is het proces van aanpassing aan de feitelijke of verwachte klimaatverandering en de gevolgen hiervan165. In 2016 was de aarde reeds gemiddeld 1,1 °C warmer dan in de pre-industriële tijd. Zelfs wanneer de doelstelling van de Overeenkomst van Parijs – de wereldwijde temperatuurstijging deze eeuw ruim onder de 2 °C houden – wordt behaald, is aanpassing aan de klimaatverandering noodzakelijk. Het scenario van een stijging van 2 °C is een wereldwijd gemiddelde: zelfs als het wordt behaald, zullen de temperaturen in bepaalde regio’s met veel meer dan 2 °C toenemen (zie figuur 16). In de winter kunnen de temperaturen in sommige delen van Scandinavië met gemiddeld 5 tot 8 °C toenemen. In de zomer kunnen de temperaturen in het grootste deel van Spanje en het noorden van Scandinavië met gemiddeld 3 tot 4 °C toenemen166.

Figuur 16

Seizoensgebonden temperatuurverandering in °C voor de periode 2071-2100, in vergelijking met de periode 1961-1990 (scenario van een wereldwijde stijging van 2 °C)

Bron: Aanpassing van Climate Impacts in Europe (Invloeden op het klimaat in Europa), het PESETA II-project van het JRC, 2014. Gegevens van Dosio en Paruolo, 2011, en Dosio et al., 2012167.

115

Veranderingen in regen- en sneeuwpatronen zouden ook aanzienlijk kunnen zijn (zie figuur 17). De neerslag kan in de winter met meer dan 25 % toenemen in bepaalde delen van Centraal-Europa en Scandinavië. De neerslag kan in de zomer met meer dan 50 % afnemen in het grootste deel van de kust langs de Middellandse Zee in de EU.

Figuur 17

Verandering in neerslag per seizoen in % voor de periode 2071-2100, in vergelijking met de periode 1961-1990 (scenario van een wereldwijde stijging van 2 °C)

Bron: Climate Impacts in Europe (Invloeden op het klimaat in Europa), het PESETA II-project van het JRC, 2014. Gegevens van Dosio en Paruolo, 2011, en Dosio et al., 2012167.

116

Deze veranderingen in neerslagniveaus zullen in veel delen van Europa het risico op overstromingen en bodemerosie doen toenemen. Het jaarlijkse aantal overstromingen die uitkeringen van verzekeringen vereisen is sinds 1980 verdrievoudigd (van 10 in 1980 tot 38 in 2015 en 29 in 2016)168. Een stijging van het wereldwijde gemiddelde zeeniveau zal leiden tot meer en zwaardere overstromingen in kustgebieden. Stormen zullen meer verwoestingen aanrichten169.

117

Bodemerosie kan in combinatie met waterschaarste en hogere temperaturen die de verdamping doen toenemen, leiden tot een verhoogd risico op woestijnvorming. Studies tonen aan dat tot 44 % van Spanje, 33 % van Portugal en bijna 20 % van Griekenland en Italië een groot risico lopen op erosie170. Deze lidstaten zullen lijden onder verhoogde temperaturen en minder neerslag (zie figuur 16 en figuur 17). Twaalf EU-lidstaten hebben aangegeven dat zij te kampen hebben met woestijnvorming171.

Maatschappelijke gevolgen van de klimaatverandering

118

De klimaatverandering zal ook brede maatschappelijke gevolgen hebben, waaronder gevolgen voor de menselijke gezondheid. Extreme weersverschijnselen zoals stormen en overstromingen en perioden van extreme hitte of kou, kunnen ernstige gezondheidsrisico’s of sterfgevallen veroorzaken of leiden tot een grotere verspreiding van ziektes. Tussen 1980 en 2013 werd bijvoorbeeld twee derde van de sterfgevallen als gevolg van natuurfenomenen in de EU veroorzaakt door hittegolven172.

119

De klimaatverandering heeft nu al gevolgen voor belangrijke economische sectoren en dat zal zo blijven173. De landbouw krijgt te maken met problemen met de beschikbaarheid van water, temperatuur, nieuwe plagen en invasieve soorten. Hoewel de jaarlijkse oogst in de noordelijke gebieden kan toenemen, kan de productie in het zuiden met 30 % afnemen174. Effecten op het mariene milieu zullen gevolgen hebben voor de visserijsector175. De bosbouwsector krijgt te maken met veranderingen op het gebied van de verspreiding van boomsoorten, een toename van het risico op bosbranden en een toename van insectenplagen. Kortere sneeuwseizoenen of droogte en hittegolven hebben gevolgen voor het toerisme.

120

De economische activiteit, en daarmee de werkgelegenheid, kan zich verplaatsen van de ene economische sector naar de andere. Hoewel de netto-effecten onzeker blijven, zou werkgelegenheid kunnen worden gecreëerd op gebieden zoals de versterking of aanleg van waterkeringen of kustweringen en op het vlak van hernieuwbare energie176.

121

Patronen op het gebied van de vraag naar energie zullen veranderen: in de winter zal de vraag naar energie voor verwarming afnemen en in de zomer zal de vraag naar energie voor koeling toenemen. De productiecapaciteit voor energie kan worden beperkt, bijvoorbeeld vanwege de lagere koelingscapaciteiten van waterkracht- of kerncentrales.

122

Extreme weersverschijnselen, zoals overstromingen, droogte en stormen, en geleidelijke veranderingen, zoals de stijging van de zeespiegel, kunnen ertoe leiden dat meer mensen zowel binnen Europa als naar Europa migreren177. In verschillende verslagen178 is bijvoorbeeld gesuggereerd dat een recente drie jaar durende periode van droogte in Syrië heeft bijgedragen tot het uitbreken van de Syrische burgeroorlog. Er bestaat een risico op een gebrek aan voorbereiding op migratie als gevolg van klimaatverandering179.

EU- en nationale aanpassingsstrategieën

123

Aangezien de gevolgen van de klimaatverandering sterk uiteenlopen in de regio’s en zelfs binnen de lidstaten van de EU, zullen aanpassingsinitiatieven waarschijnlijk op regionaal of lokaal niveau worden genomen. Enkele van de gevolgen van de klimaatverandering overschrijden echter de grenzen van de afzonderlijke lidstaten – een stroomgebied dat overstroomt als gevolg van de klimaatverandering kan bijvoorbeeld het grondgebied van meer dan een land bestrijken.

124

Hoewel op het gebied van mitigatie vroeg werd opgetreden, werd de basis voor het EU-optreden op het vlak van aanpassing, de EU-strategie voor aanpassing aan de klimaatverandering, pas in 2013 vastgesteld180. In de strategie worden lidstaten en steden aangemoedigd, en niet verplicht, om maatregelen te nemen. Er wordt bijvoorbeeld in gezegd dat de lidstaten bijvoorbeeld uiterlijk in 2017 een nationale aanpassingsstrategie moesten vaststellen en uiterlijk in 2020 beginnen met de uitvoering hiervan. Enkele steden deden een vrijwillige toezegging op basis van het initiatief van het Burgemeestersconvenant. De Commissie biedt ondersteuning, bijvoorbeeld door middel van haar Europees klimaataanpassingsplatform, Climate-ADAPT, waarop gebruikers toegang hebben tot gegevens, goede praktijken en informatie over de verwachte klimaatverandering in Europa en deze kunnen delen.

125

De Commissie monitort en beoordeelt de nationale aanpassingsstrategieën en zal overwegen in 2017 een wettelijk bindend instrument voor te stellen indien de maatregelen van de lidstaten onvoldoende worden geacht181. In april 2017 hadden 22 lidstaten een nationale aanpassingsstrategie vastgesteld182.

126

Ook in de sectorale wetgeving van de EU wordt aanpassing in verschillende mate aangepakt. De kaderrichtlijn water183 heeft bijvoorbeeld betrekking op kwaliteits- en kwantiteitsaspecten van water en is dus indirect gericht op problemen in verband met droogte; de hoogwaterrichtlijn184 heeft betrekking op het voorkomen van overstromingen; de vogelrichtlijn185 en de habitatrichtlijn186 zijn onder andere gericht op de bescherming van de biodiversiteit.

De ondersteuning van het EU-optreden op het gebied van het energie- en klimaatbeleid

127

Drie belangrijke, horizontale thema’s ondersteunen het optreden van de EU op het gebied van het energie- en klimaatbeleid:

  • onderzoek en innovatie;
  • financiering; en
  • empirisch onderbouwde beleidsvorming en -uitvoering.

Onderzoek en innovatie

128

Het behalen van de streefdoelen ten aanzien van energie en klimaatverandering in de hele wereld en de overgang in de EU naar een koolstofarme maatschappij zijn afhankelijk van de ontwikkeling van nieuwe technologieën in een aantal sectoren, zoals energievoorziening en vervoer187. Voor de meeste van deze sectoren zijn nog geen koolstofarme alternatieven beschikbaar, laat staan met concurrerende kostenniveaus.

129

Het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie van de EU, Horizon 2020, is het belangrijkste financieringsinstrument van de EU voor onderzoek en innovatie188. Als onderdeel van haar toezegging om elke vijfde euro uit te geven aan klimaatactie (zie paragraaf 133), heeft de EU toegezegd ten minste 35 % van de Horizon 2020-financiering – 27 miljard euro in de periode 2014-2020 – uit te geven aan onderzoek voor de mitigatie van en aanpassing aan de klimaatverandering. Daarnaast zijn in initiatieven zoals het strategisch plan voor energietechnologie (SET-plan) op Europees niveau streefdoelen vastgesteld om de kosten van belangrijke koolstofarme technologieën te verlagen en de prestaties hiervan te verbeteren opdat ze concurrerender worden ten opzichte van conventionele energiebronnen en om het energiesysteem van de EU sneller koolstofvrij te maken.

130

Op verschillende energiegerelateerde gebieden heeft Europa te maken met een „uitroltekort”, gezien de problemen met het op de markt brengen van veelbelovende innovaties189. Nieuwe, ontwrichtende bedrijfsmodellen en diensten, maatschappelijke innovatie en nieuwe beleids- en financiële mechanismen zijn vereist om nieuwe technologieën op de markt te brengen190.

131

Er werd met verschillende initiatieven gepoogd dit probleem aan te pakken. In het initiatief van de Commissie van 2016 over de versnelling van de innovatie op het gebied van schone energie werd bijvoorbeeld een reeks maatregelen uiteengezet om het innovatieklimaat voor technologieën en systemen voor schone energie op het gebied van regelgeving, de economie en investeringen te verbeteren191. In het initiatief werd de nadruk gelegd op het verband met de agenda van de Commissie voor groei en werkgelegenheid en met het concurrentievermogen van de EU190. Daarnaast werd gesteld dat de toekomstige EU-financiering gericht moest zijn op:

  • het uiterlijk in 2050 koolstofvrij maken van het gebouwenbestand in de EU: van bijna-energieneutrale gebouwen tot energie-plus-wijken;
  • het versterken van de leidende positie van de EU op het gebied van hernieuwbare energiebronnen;
  • het ontwikkelen van betaalbare en geïntegreerde oplossingen voor energieopslag; en
  • elektromobiliteit en een beter geïntegreerd stedelijk vervoerssysteem.

Publieke en private financiering voor de mitigatie van en aanpassing aan de klimaatverandering

132

De omvang van de economische kosten van de klimaatverandering voor de EU blijft onzeker, maar zal waarschijnlijk groot zijn (zie tekstvak 8 voor enkele schattingen).

Tekstvak 8

Voorbeelden van schattingen van de economische kosten van de klimaatverandering voor de EU

Mitigatie:

Tussen 2021 en 2030 moet elk jaar 1 115 miljard euro worden geïnvesteerd in de volgende sectoren om de EU-streefdoelen voor 2030 te behalen:

  • 736 miljard euro in de vervoerssector;
  • 282 miljard euro in de woningsector en de dienstensector;
  • 78 miljard euro in het net, de opwekking en industriële ketels; en 19 miljard euro in de industrie192.

Aanpassing:

Bij een „business-as-usual”-scenario zouden de huishoudens in de EU in verband met de veranderingen in het klimaat die voor 2080 worden verwacht ieder jaar 190 miljard euro slechter af zijn in lopende prijzen, d.w.z. bijna 2 % van het huidige bbp van de EU, wanneer geen overheidsmaatregelen voor aanpassing worden genomen193. Het vertragen van de aanpassing of helemaal niets doen, kan de totale kosten van de klimaatverandering fors doen stijgen194.

133

De financiering moet komen uit zowel publieke als private bronnen. Vanwege de relatief kleine omvang van de EU-begroting kan zij slechts een fractie van deze werkzaamheden rechtstreeks financieren. Om te zorgen voor samenhang in de wetgeving en om optimaal gebruik te maken van de EU-begroting, heeft de EU besloten klimaatoverwegingen op te nemen in al haar beleids- en financieringsinstrumenten („mainstreaming”). Dit omvatte het vaststellen van het streefdoel om een op de vijf euro, d.w.z. ongeveer 212 miljard euro, binnen het financieel kader 2014-2020 van de EU te besteden aan klimaatgerelateerde actie.

134

De EU treedt ook internationaal op, met name door middel van de financiering van klimaatactie in ontwikkelingslanden (zie paragraaf 20). In 2015 hebben de EU, de EIB en de lidstaten bijvoorbeeld 17,6 miljard euro verstrekt om ontwikkelingslanden bij te staan in hun strijd tegen de klimaatverandering195.

135

Bovendien maakt de EU steeds vaker gebruik van financieringsinstrumenten om private investeringen aan te trekken, zowel vanuit de EU-begroting196 als van buiten de begroting, bijvoorbeeld met het Europees Fonds voor strategische investeringen (EFSI)197 en diverse publiek-private partnerschappen met de industrie198. De EIB heeft ook ten minste 25 % van haar leningenportefeuille bestemd voor koolstofarme en klimaatbestendige groei.

136

De investeringen van de private sector hoeven niet beperkt te zijn tot mitigatie, maar kunnen ook aanpassingsmaatregelen omvatten, om weerbaarder te worden tegen de gevolgen van de klimaatverandering en om te profiteren van de nieuwe zakelijke mogelijkheden die deze oplevert199.

Empirisch onderbouwde beleidsvorming en -uitvoering

137

Bij het ontwerpen van nieuw beleid moeten beleidsmakers in de openbare sector de waarschijnlijke effecten van diverse beleidsopties naar behoren beoordelen. De Commissie streeft ernaar politieke besluiten op open en transparante wijze te nemen, op basis van het beste beschikbare bewijs en ondersteund door de uitgebreide betrokkenheid van belanghebbenden200. Ze stelt bijvoorbeeld effectbeoordelingen201 op, die verplicht zijn voor alle initiatieven met aanzienlijke economische, ecologische of sociale gevolgen202 en voert evaluaties uit van de uitvoering van het beleid.

138

Bij effectbeoordelingen baseert de Commissie zich in hoge mate op gegevens en modellen om beleidsalternatieven te vergelijken. Gegevens worden verstrekt door het Europees Milieuagentschap (EEA), Eurostat of via diverse initiatieven die door de EU worden gefinancierd, zoals de klimaatdiensten van de Commissie, Copernicus, of het portaal Climate-Adapt203. Er kunnen meerdere modellen worden gebruikt voor de simulatie van bijvoorbeeld de energievoorziening en -prijzen en de vraag naar energie; broeikasgasemissies van verschillende sectoren; en sociale en economische resultaten. Binnen de Commissie voorziet het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek (JRC) in dergelijke modelleringscapaciteiten.

139

Al deze modellen zijn waardevol, maar hebben bepaalde beperkingen waarvan hun gebruikers zich bewust moeten zijn204. Afhankelijk van het gebruikte model, zijn dit onder meer:

  • de gevoeligheid van de resultaten voor individuele aannames, bijvoorbeeld discontopercentages bij de berekening van het rendement op investeringen;
  • een beperkt niveau van gedetailleerdheid, zoals de gevolgen voor individuele huishoudens205; en
  • het feit dat het moeilijk is om rekening te houden met toekomstige technologische doorbraken, maatschappelijke veranderingen en de onderling verbonden effecten van de klimaatverandering206.
140

Ondanks dergelijke beperkingen bestaat er brede overeenstemming over het feit dat beleidsbeslissingen moeten worden gebaseerd op behoedzaam gebruik van een verscheidenheid aan modellen en scenario’s.

Deel II – Wat de ERK en de HCI’s van de EU doen op het gebied van energie en klimaatverandering

De rol van de hoge controle-instanties van de EU op het gebied van energie en klimaatverandering

141

HCI’s voeren onafhankelijke, externe controles uit van het beheer van de overheidsfinanciën. Ze kunnen een belangrijke rol spelen bij de bevordering van de transparantie, verantwoording, efficiëntie en doeltreffendheid van overheden. HCI’s controleren niet alleen de financiële rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van het financieel beheer, maar beoordelen ook de kosteneffectiviteit – zuinigheid, efficiëntie en doeltreffendheid – van alle overheidsactiviteiten op het vlak van openbaar bestuur207.

142

De HCI’s van de EU-lidstaten en de ERK, die hier samen de HCI’s van de EU worden genoemd, stellen verslagen op over energie en klimaatverandering. Ze werken bovendien samen op het gebied van energie en klimaatverandering, met name in het kader van de werkgroepen voor milieucontroles van INTOSAI208 en EUROSAI209, en in het kader van het contactcomité van de HCI’s van de Europese Unie. De samenwerking omvat de ontwikkeling van controlenormen en richtsnoeren en het delen van controlemethoden en -verslagen; de HCI’s voeren ook samen controles uit210.

143

Dit verslag bevat een samenvatting van de werkzaamheden van de HCI’s van de EU op het gebied van energie en klimaatverandering gedurende de afgelopen vijf jaar. Het beslaat 269 verslagen van HCI’s van de EU over energie en klimaat uit de periode 2012-maart 2017211. Het omvat een overzicht van de doelmatigheidscontroles die door de HCI’s van de EU werden uitgevoerd. Waar mogelijk, wordt gewezen op gevonden patronen van bevindingen. Een lijst van de controles van HCI’s van de EU en een samenvatting van de 41 verslagen van de ERK die in deze analyse zijn betrokken, zijn beschikbaar op de website van de ERK. Deze analyse volgt de structuur van deel I van deze „landscape review”; eerst komen de controles van de energiesector en het EU-ETS, gevolgd door controles in andere sectoren die broeikasgassen uitstoten, controles inzake de aanpassing aan klimaatverandering en controles inzake horizontale en sectoroverschrijdende onderwerpen. Tot slot wijzen wij ook gebieden aan waarop minder controlewerkzaamheden zijn uitgevoerd.

Overzicht van de werkzaamheden van de hoge controle-instanties van de EU op het gebied van energie en klimaatverandering

144

Uit de analyse van de controleverslagen van HCI’s van de EU blijkt het volgende:

  • de HCI’s van de EU hebben een breed scala aan verschillende onderwerpen op het gebied van energie en klimaatverandering gecontroleerd;
  • ze voerden jaarlijks gemiddeld ongeveer vijftig controles uit in verband met energie en klimaatverandering: ongeveer twee controles per EU-HCI per jaar;
  • het aantal controleverslagen per EU-HCI verschilt. De meeste HCI’s antwoordden op onze enquête dat energie en klimaatverandering een lage prioriteit hebben bij de planning van hun werkzaamheden;
  • controles met betrekking tot energie vormden het grootste deel van de opgestelde verslagen (38 % – zie figuur 18);
  • er werden vier keer zo veel controles met betrekking tot mitigatie uitgevoerd, d.w.z. inzake energie, het EU-ETS en overige sectoren die broeikasgassen uitstoten (190 verslagen), als controles met betrekking tot aanpassing (53 verslagen).

Figuur 18

Controleverslagen van EU-HCI’s over energie en klimaatverandering

Aantal verslagen per onderwerp (percentage verslagen)

Bron: Verslagen van HCI’s van de EU (januari 2012-maart 2017).

Energie

145

De meeste controles in verband met energie hebben betrekking op hernieuwbare energie en energie-efficiëntie en, in iets mindere mate, op de energiemarkt en de voorzieningszekerheid en kernenergie (zie figuur 19). In de volgende hoofdstukken worden de controlebevindingen op elk van deze gebieden op hun beurt besproken, met als eerste de interne energiemarkt en de voorzieningszekerheid.

Figuur 19

Controleverslagen van EU-HCI’s over energie

Aantal verslagen per onderwerp

Bron: Verslagen van HCI’s van de EU (januari 2012-maart 2017).

Interne energiemarkt en voorzieningszekerheid

146

Het doel van de interne energiemarkt is het vrije verkeer en de grenzeloze handel van gas en elektriciteit in de EU mogelijk maken (zie paragraaf 65). Een werkende interne energiemarkt is de basis voor de zekerheid van de energievoorziening van de EU. In de verslagen van de HCI’s van de EU werden de volgende zaken vastgesteld:

  • er is vooruitgang geboekt, maar de EU-doelstelling „voltooiing van de interne energiemarkt” is nog niet behaald, want er bestaan nog steeds verschillen in de manier waarop de lidstaten het wettelijke kader van de EU uitvoeren en hun markten beheren;
  • de energie-infrastructuur is nog niet klaar voor volledig geïntegreerde markten en biedt nog geen doeltreffende voorzieningszekerheid;
  • de samenwerking tussen de lidstaten ten aanzien van grensoverschrijdende infrastructuur veroorzaakt nog steeds problemen.
147

De ERK212 constateerde in 2015 dat vooruitgang was geboekt bij de onderlinge aansluiting van de markten in Europa, maar dat er nog steeds problemen bestonden ten aanzien van de uitvoering van het wettelijk kader van de EU. Belangrijke verschillen213 in de organisatie van de energiemarkten door de lidstaten belemmerden de vooruitgang op weg naar het voltooien van de interne energiemarkt van de EU; zij leidden er bovendien toe dat belangrijke verschillen in groothandelsprijzen bleven bestaan.

148

De nationale HCI’s kwamen tot vergelijkbare bevindingen: zo publiceerden de HCI’s van Bulgarije in 2013214, en Frankrijk215 in 2015 verslagen waarin zij stelden dat de omstandigheden voor de handel in energie nog steeds niet leken op een vrije markt of dat de beloofde voordelen van open energiemarkten voor kmo’s en huishoudens nog niet waren gerealiseerd.

149

In het kader van een controle in 2015 constateerde de ERK ook dat de energie-infrastructuur in en tussen de lidstaten over het algemeen nog niet klaar was voor volledig geïntegreerde markten en dan ook geen doeltreffende energievoorzieningszekerheid bood.

150

Uit onze controle van 2015 bleek bovendien dat het streefdoel voor interconnectie voor elektriciteit (zie paragraaf 70) tussen de lidstaten vaak niet was gehaald en dat niet altijd de volledige capaciteit van de aangelegde infrastructuur werd gebruikt. We constateerden daarnaast dat, naast de beperkte beschikbaarheid van fysieke verbindingen tussen Spanje en Frankrijk, de integratie van Spanje en Portugal in de energiemarkt van de EU verbeteringen van de interne elektriciteitsnetsystemen vereiste, zowel in Spanje als in Frankrijk.

151

Om grensoverschrijdende infrastructuur voor samenwerking te ontwikkelen, is samenwerking tussen naburige lidstaten nodig. Bij onze controle van 2015 vonden wij enkele goede voorbeelden, zoals het Plan voor de interconnectie van de energiemarkten in het Oostzeegebied (Bemip), een regeling voor samenwerking tussen verschillende lidstaten en de Commissie216.

152

Er zijn echter ook voorbeelden van infrastructuurproblemen in één lidstaat die leiden tot problemen in een buurland. De HCI van Polen217 constateerde bijvoorbeeld in 2014 dat ongeplande elektriciteitsstromen vanuit Duitsland door Polen naar de Tsjechische en Slowaakse netten het Poolse energienet destabiliseerden en de capaciteit daarvan om de invoer van stroom te accepteren, beperkten.

153

Een van de weinige controles van de HCI’s van de EU waarbij de energietransitie (zie de paragrafen 72-79) op omvattende wijze werd onderzocht, was de controle door de Duitse HCI van 2016218 over maatregelen voor de uitvoering van de energietransitie in Duitsland. In de controle werd geconstateerd dat het bondsministerie van Economische Zaken en Energie niet wist wat de totale kosten van de energietransitie waren, dat verschillende bestuurslagen niet gecoördineerd waren en dat ondersteunende maatregelen werden gekozen zonder rekening te houden met de kosteneffectiviteit hiervan. Hoewel de HCI ingenomen was met de publicatie van een monitoringverslag door de regering, samen met een onafhankelijke evaluatie, werden de streefdoelen en de evaluatie van de betaalbaarheid en vragen met betrekking tot de voorzieningszekerheid onvoldoende in aanmerking genomen. Volgens de controleurs kon de Duitse energietransitie niet worden uitgevoerd zonder rekening te houden met de interne energiemarkt van de EU.

Hernieuwbare energie
154

Wereldwijd zijn op macroniveau de hernieuwbare industrieën de afgelopen jaren snel gegroeid en zijn de kosten van bijvoorbeeld wind- en zonne-energie gedaald. Op micro-, nationaal en EU-niveau constateerden de HCI’s van de EU in hun verslagen over hernieuwbare energie echter:

  • belemmeringen voor investeringen;
  • een gebrek aan kosteneffectiviteit; en
  • problemen met de monitoring en evaluatie.
155

In de verslagen van de HCI’s van de EU werd gewezen op obstakels die investeringen in hernieuwbare energie belemmerden, op de volgende gebieden:

  • Regelgevingsklimaat: in verslagen, waaronder die over onze controle van 2014223, werd gewezen op institutionele en juridische obstakels en meerdere herzieningen van de nationale wettelijke kaders, waaronder wijzigingen met terugwerkende kracht van subsidieregelingen, die belemmeringen vormden voor investeringen. In 2012 benadrukte de Italiaanse HCI219 dat het wettelijke kader sterk verschilde tussen de regio’s; de Poolse HCI220 constateerde vertragingen bij de opstelling van nieuwe regels voor de productie van hernieuwbare energie221.
  • Uitdagingen bij het integreren van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen in de markt: in een controle in 2016 door de Zweedse HCI222 werden de uitdagingen in de energiemarkt benadrukt. De HCI constateerde dat de verwachte lage energieprijs onvoldoende stimulansen voor de markt bood om te investeren in de capaciteit die nodig was om te zorgen voor evenwicht in verband met het toenemende aandeel van intermitterende hernieuwbare energie op het net. Bij onze controle van 2014 werden problemen aangetroffen met betrekking tot het verkrijgen door producenten van hernieuwbare energie van vergunningen voor de verbinding met het net.
  • Beperkte gebruikmaking van de EU-begroting voor hernieuwbare energie: hoewel de lidstaten hernieuwbare energie voornamelijk financieren uit nationale middelen, kan een beperkt gebruik van de beschikbare EU-middelen investeringen belemmeren. In ons verslag van 2014 constateerden wij dat er sprake was van een langzame opname van de EU-middelen voor projecten op het gebied van hernieuwbare energie in vergelijking met, bijvoorbeeld, projecten voor energie-efficiëntie. In gevallen waarin EU-middelen werden gebruikt, stelden wij vast dat de gecontroleerde projecten de geplande output opleverden en dat de meeste projecten voldoende rijp en gereed voor uitvoering waren223. Tussen 2013 en 2015 kwamen de Italiaanse219 en de Roemeense224 HCI’s tot vergelijkbare bevindingen ten aanzien van het beperkte gebruik van EU-middelen voor hernieuwbare energie.
156

De kosteneffectiviteit van de maatregelen en het niveau van overheidssteun waren terugkerende onderwerpen in controleverslagen over hernieuwbare energie (zie de voorbeelden in tekstvak 9). In 2014 constateerden wij dat kosteneffectiviteit niet het leidende beginsel was geweest bij de planning en uitvoering van projecten voor hernieuwbare energie. We troffen ook gevallen aan waarin meer overheidsfinanciering was verstrekt dan nodig was om de projecten economisch levensvatbaar te maken.

Tekstvak 9

Voorbeelden van verslagen van HCI’s waarin wordt gewezen op een gebrek aan kosteneffectiviteit en een hoog niveau van overheidssteun voor projecten voor hernieuwbare energie

  • In 2016 stelde de Duitse HCI225 vast dat een programma voor marktstimulansen voor de productie van warmte met hernieuwbare energie werd gebruikt om inefficiënte technologieën te financieren, evenals technologieën waarvoor reeds een gevestigde markt bestond. Bovendien werd bij dit programma geen rekening gehouden met de vraag of de aanvragers daadwerkelijk financiële steun nodig hadden.
  • De Tsjechische hoge HCI226 stelde in 2014 vast dat het hoge niveau van financiële steun voor de exploitatie van fotovoltaïsche centrales leidde tot een terugbetalingsperiode van ongeveer zeven jaar, hoewel de teruglevertarieven voor hernieuwbare elektriciteit meer dan twintig jaar op hetzelfde niveau zouden blijven.
  • De Cypriotische HCI227 stelde vast dat installaties voor hernieuwbare energie tussen 2008 en 2013 werden gefinancierd ondanks het feit dat hun interne rendement een vastgestelde drempel overschreed, waardoor sprake was van te hoge financiering.
  • In 2014 constateerde de Deense HCI228 dat, aangezien de kosten van de bouw van zonne-energiecentrales daalden en de elektriciteitsprijzen (met inbegrip van belastingen) stegen, deze centrales te veel steun ontvingen.
  • De Britse HCI229 vond in 2014 bewijs dat de eerste reeks contracten voor hernieuwbare energie zonder oproep tot mededinging waren gegund, tegen prijzen die een hoger rendement konden opleveren voor contractanten dan het rendement dat nodig was om investeringen veilig te stellen.
157

Een gebrek aan monitoring en evaluatie van programma’s voor hernieuwbare energie was een ander thema dat in diverse controles van HCI’s ter sprake kwam. De Duitse HCI stelde bijvoorbeeld in 2016 vast dat het bij programma’s ontbrak aan streefdoelen, waardoor de resultaten hiervan niet konden worden gemonitord230. In 2014 werd bij een controle van de Tsjechische HCI en een controle van de ERK231 ook geconstateerd dat doelstellingen en prestatie-indicatoren die in de gecontroleerde programma’s waren vastgelegd onnauwkeurig waren en/of niet waren gebaseerd op betrouwbare gegevens over de uitgangssituatie.

Energie-efficiëntie
158

Bij controles inzake energie-efficiëntie wezen de HCI’s van de EU op:

  • vertragingen bij het behalen van streefdoelen en het starten van programma’s;
  • een gebrek aan kosteneffectiviteit; en
  • lacunes in de monitoring en evaluatie van programma’s.
159

Vertragingen en bijbehorende risico’s voor het behalen van de EU- of nationale streefdoelen werden tussen 2013 en 2015 door verschillende HCI’s gerapporteerd. De Portugese232 en de Slowaakse233 HCI’s meldden bijvoorbeeld vertragingen bij de uitvoering van de maatregelen voor de energie-efficiëntie van openbare gebouwen. De Tsjechische234 en de Deense235 HCI’s berekenden dat hun landen hun streefdoelen voor energie-efficiëntie niet zouden halen. De Slowaakse HCI (2015), de Bulgaarse HCI (2015), de Roemeense HCI (2014) en de Portugese HCI (2013)236 verslag van vertragingen bij de start van programma’s voor energie-efficiëntie als gevolg van ingewikkelde nationale regelingen en een gebrek aan personeel om de programma’s te beheren.

160

Bij onze controle van 2012237 stelden wij vast dat de kosteneffectiviteit vaak was genegeerd bij het selecteren van maatregelen voor energie-efficiëntie die overheidsfinanciering zouden ontvangen. Deze problemen werden ook weer aan de orde gesteld tijdens controles inzake renovatiemaatregelen voor openbare gebouwen door de Poolse HCI (2015), de Slowaakse HCI (2015) en de Roemeense HCI (2014)238. In een Slowaaks controleverslag van 2017 werd daarentegen geconcludeerd dat de nationale en EU-financiering voor de renovatie van woongebouwen kosteneffectief was239.

161

Tekortkomingen bij de monitoring en evaluatie van programma’s voor energie-efficiëntie werden geconstateerd door de Duitse HCI (2016), de Slowaakse HCI (2015), de Poolse HCI (2015), de Sloveense HCI (2013) en de Portugese HCI (2013). Maatregelen hadden bijvoorbeeld slecht gedefinieerde doelstellingen240 of er bestonden geen betrouwbare indicatoren voor het meten van de verwezenlijking van de doelstellingen241.

Kernenergie
162

De meeste verslagen van de HCI’s van de EU inzake kernenergie hadden betrekking op de kosten van de exploitatie en het onderhoud of van de ontmanteling van kerncentrales242. De HCI’s van de EU constateerden:

  • aanzienlijke kostenstijgingen en onzekerheden;
  • het ontbreken van een adequate dekking van kosten of financieringstekorten; en
  • vertragingen.
163

In 2016 voerden wij een controle243 uit om te beoordelen welke vooruitgang was geboekt in het kader van drie bijstandsprogramma’s van de EU voor de ontmanteling van nucleaire installaties in Litouwen, Bulgarije en Slowakije sinds onze vorige controle in 2011. Wij stelden vast dat vooruitgang was geboekt in zones met een lager stralingsniveau, zoals turbinehallen, maar dat de ontmanteling van de reactorgebouwen nog moest beginnen. Bij veel projecten voor ontmanteling was sprake van vertraging en kostenstijgingen.

164

We stelden vast dat de drie lidstaten te maken hadden met financiële uitdagingen, en met name Litouwen, dat in 2015 een financieringstekort van 1,56 miljard euro had tot de voltooiing van de ontmanteling. Verplichtingen voor toekomstige kosten werden in de drie lidstaten niet correct verantwoord.

165

Wat berging betreft, stelden wij bij onze controle vast dat de totale geschatte kosten van de drie ontmantelingsprogramma’s zouden verdubbelen wanneer de kosten van de definitieve berging van hoogradioactief afval en verbruikte splijtstof zouden worden meegerekend. Gesprekken met betrekking tot potentiële oplossingen voor definitieve berging bevonden zich nog in een voorbereidingsfase, ondanks het feit dat het enkele decennia kost om dergelijke oplossingen toe te passen.

166

In andere verslagen van HCI’s van de EU zijn vergelijkbare bevindingen opgenomen ten aanzien van kostenstijgingen en onzekerheden. De Franse HCI244 stelde in 2014 bij een controle vast dat de kosten van kernenergie tussen 2010 en 2013 waren gestegen van 50 tot 60 euro per MWh. Deze toename van 21 % was het gevolg van oplopende onderhoudskosten vanwege de verlenging van de bedrijfsduur van enkele kerncentrales. In het verslag werd ook geconstateerd dat de kosten in de toekomst zouden stijgen en werd gewezen op de grote onzekerheid in verband met de ontmantelingskosten en de definitieve berging van kernafval. In 2016 schatte de Franse HCI dat de totale onderhoudskosten van de Franse kerncentrales in de periode 2014-2030 100 miljard euro zouden bedragen245. De Britse HCI rapporteerde in 2015 kostenstijgingen en onzekerheden bij de kostenraming voor de ontmanteling van kerncentrales246.

Het EU-emissiehandelssysteem

167

Bijna alle controleverslagen van HCI’s van de EU die verband hielden met het EU-ETS en die na 2012 werden gepubliceerd hadden betrekking op fase 2 van het systeem, die van 2008 tot en met 2012 liep. In slechts één verslag van een HCI247 werd de derde fase van het EU-ETS besproken, dat van 2013 tot en met 2020 loopt. In deze verslagen van HCI’s werden vraagtekens geplaatst bij:

  • de doeltreffendheid van het systeem gezien het overschot aan emissierechten en de hieruit voortvloeiende lage prijzen van emissierechten;
  • het gebrek aan gegronde redenen voor de nationale steun aan energie-intensieve ondernemingen die risico zouden lopen op koolstoflekkage; en
  • specifieke aspecten van de uitvoering.
168

Al een aantal jaar zijn de prijzen van EU-ETS-emissierechten veel lager dan voorspeld (zie paragraaf 32). Tijdens een controle in 2012 waarbij zeven HCI’s248 samenwerkten, bleek dat deze lage prijzen een belemmering vormden voor de doeltreffendheid van het EU-ETS; de Duitse249 en Franse250 HCI’s kwamen in 2014 tot een vergelijkbare conclusie. Door de lage prijzen van EU-ETS-emissierechten werden ondernemingen minder gestimuleerd om te investeren in schonere technologieën waarmee de emissies op de lange termijn zouden afnemen. Er werd vastgesteld dat de lage prijzen voornamelijk het gevolg waren van een overaanbod aan emissierechten251, maar ook van de toename van de energie-efficiëntie252 of beleid inzake hernieuwbare energie253. In 2014 constateerde de Duitse HCI bij de controle van de „back-loading” van emissierechten om dit gebrek aan evenwicht op de markt voor het EU-ETS aan te pakken (zie de paragraaf 33) dat deze maatregelen geen oplossing voor de lange termijn zouden bieden254.

169

Twee controleverslagen van HCI’s van de EU hadden betrekking op de „compensatiesteun” die door sommige lidstaten aan ondernemingen werd toegekend in verband met het risico op koolstoflekkage (zie paragraaf 30). In een Zweeds verslag van 2012 over het EU-ETS en klimaatbelastingen255 werd geconcludeerd dat de Zweedse overheid en agentschappen en het Zweedse parlement geen basis hadden voor de beoordeling van de vraag of diverse industriële sectoren daadwerkelijk risico liepen op koolstoflekkage. In een HCI-verslag van 2016256 over een onderzoek naar de compensatie die werd betaald aan de elektriciteitsintensieve industrie in Duitsland werd geconstateerd dat het verantwoordelijke ministerie niet had onderzocht of hoge elektriciteitskosten daadwerkelijk aanzetten tot hervestiging of dat dergelijke kosten werden gecompenseerd door een toename van de energie-efficiëntie.

170

HCI’s van de EU beoordeelden ook de uitvoering van het EU-ETS, waarbij zij wezen op problemen met:

  • de doeltreffendheid van de mechanismen aan de hand waarvan emissies worden verminderd door in landen buiten de EU te investeren (Luxemburg, 2014; Duitsland, 2014; Portugal, 2011)257;
  • fraude met de belasting over de toegevoegde waarde (btw), die in ieder geval in 2008 en 2009 gevolgen had voor de emissiehandel (controle waarbij Denemarken, Finland, Letland, Litouwen, Noorwegen, Polen en Zweden samenwerkten, 2012; Duitsland, 2014; Portugal, 2011)258. Sinds die tijd zijn ten minste 22 lidstaten de verleggingsregeling gaan gebruiken om belastingfraude te bestrijden; in theorie zou dit ook het risico op btw-fraude moeten beperken die gevolgen heeft voor het EU-ETS;
  • waarborgen voor het beschermen van de marktintegriteit die onvoldoende robuust waren en systemen voor monitoring en rapportage van emissies die niet waren geharmoniseerd en tekortkomingen vertoonden (ERK, 2015)259.

Vervoer

171

Relevante controles inzake vervoer hadden rechtstreeks betrekking op de vermindering van broeikasgasemissies in de vervoerssector of betroffen koolstofarme vervoerswijzen, of de overschakeling op dergelijke vervoerswijzen. Hoewel controles met betrekking tot koolstofrijke vervoerswijzen, zoals vervoer over de weg en door de lucht, belangrijke kwesties aan de orde kunnen stellen ten aanzien van de kosteneffectiviteit260, werden dergelijke verslagen niet relevant geacht, tenzij kwesties in verband met energie of klimaatverandering hierin rechtstreeks aan bod kwamen. Naast controles inzake biobrandstoffen vonden wij één controle inzake koolstofrijke vervoerswijzen met een dergelijk rechtstreeks verband: een verslag over de emissies van auto’s van de Maltese HCI261.

172

In de relevante controles van HCI’s van de EU inzake vervoer werd opgemerkt dat:

  • de verschuiving van vrachtvervoer over de weg naar spoorvervoer en de zee-/binnenvaart niet werd gerealiseerd;
  • er problemen bestonden met het ontwerp en de doeltreffendheid van het beleid inzake biobrandstoffen.
173

Enkele HCI’s van de EU gaven in hun verslagen aan (Tsjechië, 2017 en 2014, Oostenrijk, 2015) dat de noodzakelijke verschuiving van vrachtvervoer over de weg naar koolstofarmere vervoerswijzen zoals het spoor en de zee-/binnenvaart niet werd gerealiseerd262. In 2015263 en 2016264 constateerden wij dat noch de binnenvaart noch het spoorvervoer kon concurreren met het wegvervoer. Wij stelden daarnaast in 2016265 vast dat er sprake was van ondoeltreffende en niet-duurzame investeringen in havens.

174

Regelingen voor biobrandstoffen werden gecontroleerd door diverse HCI’s van de EU (ERK, 2016; Frankrijk, 2016 en 2012; Bulgarije, 2015; Portugal, 2014; Polen, 2014; Slowakije, 2014)266. In ons verslag van 2016 constateerden wij tekortkomingen in de procedures van de Commissie voor de erkenning van en het toezicht op vrijwillige regelingen voor de certificering van duurzame biobrandstoffen267. De onderliggende statistieken waren onbetrouwbaar, omdat niets de lidstaten ervan weerhield in hun statistieken biobrandstoffen op te nemen waarvan de duurzaamheid niet geverifieerd was.

175

In 2014 en 2015 stelden HCI’s van de lidstaten (Bulgarije, Portugal, Polen)268 vast dat de tussentijdse nationale streefdoelen voor biobrandstoffen269 niet waren gehaald. In een Frans verslag van 2016 werd opgemerkt dat het streefdoel voor biodiesel weliswaar was behaald, maar werd betwijfeld of het streefdoel voor bio-ethanol zou worden gehaald270. De HCI’s van Slowakije (2014) en Frankrijk (2012) wezen op de beperkte impact van biobrandstoffen op de energie-onafhankelijkheid271 of de totale reductie van de broeikasgasemissies272.

Land- en bosbouw

176

Met uitzondering van één controle van de ERK in 2012273 hadden alle geanalyseerde verslagen van HCI’s van de EU in de sector land- en bosbouw die mogelijk verband hielden met de emissie en opslag van broeikasgassen uitsluitend betrekking op bosbouw. Wij vonden geen verslagen over de broeikasgasemissies van de landbouw.

177

De HCI’s van België (2016) en Roemenië (2014) en de ERK (2015) constateerden diverse problemen met betrekking tot ontbossing, zoals de niet-systematische compensatie voor ontbost land of ontoereikende maatregelen tegen illegale bomenkap274. In een verslag van de ERK van 2014275 werd geconcludeerd dat de EU-financiering voor het voorkomen van bosbranden en het herstellen van beschadigde bossen niet goed was beheerd.

178

In andere verslagen kwam de kosteneffectiviteit van bosbouwmaatregelen aan de orde. In 2017 bekritiseerde de Portugese HCI de selectie van projecten en de kwaliteit van de evaluaties vooraf en achteraf276. In 2016 constateerde de Litouwse HCI dat er sprake was van hoge beheerskosten, lage absorptiepercentages en vertragingen277. In 2015 onderstreept de Franse HCI het gebrek aan coördinatie tussen bosbouwprogramma’s278.

Afval en de circulaire economie

179

De verslagen van de HCI’s van de EU hadden voornamelijk betrekking op:

  • de uitvoering en handhaving van de afvalwetgeving;
  • de doeltreffendheid van het beheer van stedelijk afval.
180

In diverse verslagen van HCI’s van de EU (Portugal, 2015; Litouwen, 2013; Roemenië, 2013; ERK, 2012; en een gezamenlijk verslag van acht nationale HCI’s, 2012)279 werden problemen geconstateerd in verband met de slechte of vertraagde uitvoering van de afvalwetgeving, met name ten aanzien van stortplaatsen.

181

Enkele, voornamelijk recentere, verslagen (Frankrijk, 2017; Letland, 2017 en 2015; Estland, 2016; Slovenië, 2015; Verenigd Koninkrijk, 2014; Litouwen, 2013) waren gericht op de doeltreffendheid van het beheer van stedelijk afval, zoals afval van huishoudens, instellingen en kleine ondernemingen280. Bij de controles kwamen tekortkomingen aan het licht bij de governance van het beheer van stedelijk afval, zoals het gebrek aan een passende opzet of passend toezicht op het behalen van de streefdoelen en lage recyclingpercentages.

182

In het verslag van de ERK van 2016 over voedselverspilling281 werd geconcludeerd dat het EU-optreden tot nu toe ontoereikend was en dat de EU-strategie inzake voedselverspilling moest worden versterkt en beter moest worden gecoördineerd.

Aanpassing

183

Ongeveer 20 % van de verslagen van de HCI’s van de EU had betrekking op de aanpassing aan de klimaatverandering. Daarvan had een derde betrekking op overstromingen (zie tekstvak 10 voor meer informatie over de bevindingen).

Tekstvak 10

Voorbeelden van controlebevindingen inzake de preventie van, bescherming tegen en reactie op overstromingen:

  • Versnippering van de verantwoordelijkheden voor kwesties in verband met overstromingen en een gebrek aan coördinatie tussen verschillende bestuurslagen of autoriteiten (Bulgarije, 2016; Duitsland, 2016; Italië, 2015)282
  • Onvoldoende beperkingen voor de stedelijke planning in overstromingsgebieden (Slovenië, 2014; Frankrijk, 2012)283
  • Vertragingen bij de uitvoering van overstromingsbeheerplannen, -programma’s of -projecten (Bulgarije, 2016; Ierland, 2015; Italië, 2015; Polen, 2015; Slovenië, 2014)284
  • Ontbrekende of verouderde waarschuwingsplannen voor overstromingen (Roemenië, 2014; Frankrijk, 2012)285
  • Slecht onderhoud van de infrastructuur voor de preventie van overstromingen (ERK, 2014; Verenigd Koninkrijk, 2014; Slovenië, 2014; Polen, 2013 en 2012)286
184

Andere controles hadden betrekking op kwesties zoals watervoorziening en -kwaliteit287, maatregelen voor de voorkoming en beheersing van rampen288 en biodiversiteit.

185

De aanpassingsstrategieën van de lidstaten kwamen aan de orde in 2012, bij een controle waarbij negen HCI’s van de EU en van buiten de EU samenwerkten289. Bij de controle werd geconcludeerd dat regeringen onvoldoende voorbereid waren op de verwachte gevolgen van de klimaatverandering. De EU heeft daarna een strategie voor de aanpassing aan de klimaatverandering vastgesteld waarin alle lidstaten worden aangemoedigd om uitgebreide aanpassingsstrategieën te bepalen (zie paragraaf 124).

Controles inzake horizontale thema’s

186

Ongeveer 10 % van de controles had betrekking op horizontale kwesties die gevolgen kunnen hebben voor verschillende economische sectoren of maatregelen op het gebied van energie en klimaat. Vier clusters tekenden zich af:

  • onderzoek naar klimaat en energie;
  • de financiering van mitigatie en aanpassing, met inbegrip van belastingen;
  • metacontroles/-beoordelingen of controles van het gehele gebied van energie en klimaatverandering;
  • empirisch onderbouwde beleidsvorming en -uitvoering.
187

Zes HCI’s van de EU brachten specifieke verslagen uit over onderzoek naar energie en klimaat. In 2014 wees de Franse HCI290 erop dat technologische doorbraken noodzakelijk waren voor een succesvolle energietransitie, maar dat de bestaande rijpe technologieën niet in staat leken om de zekerheid van het energiesysteem in 2030 te waarborgen en dat er geen garantie bestond dat toekomstige doorbraken technisch en economisch haalbaar zouden zijn. Drie verslagen (Denemarken, 2013; Zweden, 2012; Finland, 2011)291 hadden betrekking op algemene onderzoeksprogramma’s of specifieke projecten. In hun verslagen benadrukten de HCI’s in het algemeen het belang van onderzoek en innovatie voor klimaat en energie, maar stelden zij dat het potentieel hiervan nog niet volledig was verkend of goed werd begrepen. Drie andere controles (Verenigd Koninkrijk, 2017 en 2012; Polen, 2015)292 hadden betrekking op „schone steenkooltechnologieën”. In deze verslagen werd gewezen op ondoeltreffende aanbestedingsprocedures en ondoeltreffende steun voor de ontwikkeling van dergelijke technologieën.

188

Sommige controles (bijvoorbeeld Letland, 2017; ERK, 2013 en 2016; Nederland, 2014; Spanje, 2012) hadden betrekking op de financiering van investeringen in meerdere sectoren, zoals infrastructuur voor energie en vervoer in de lidstaten, binnen en buiten de EU293. Bij onze controle van 2016294 stelden we bijvoorbeeld vast dat er een ernstig risico bestaat dat het streefdoel van de EU om tussen 2014 en 2020 minimaal een vijfde van de EU-begroting aan klimaatactie te besteden niet zal worden gehaald. We constateerden dat er sprake was van meer en beter gerichte financiering voor klimaatactie in het kader van het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en het Cohesiefonds, maar dat er geen significante verschuiving in de richting van klimaatactie had plaatsgevonden op het gebied van landbouw, plattelandsontwikkeling en visserij. We stelden bovendien vast dat er onmiddellijk actie moet worden ondernomen op het gebied van onderzoek, aangezien de bijdrage van onderzoeksfinanciering aanzienlijk achterblijft.

189

Enkele controles hadden betrekking op belastingen in verband met het klimaat of de effecten van wijzigingen in het belastingstelsel op groene investeringen. De Zweedse HCI295 constateerde bijvoorbeeld dat de rapportage door de regering en agentschappen geen alomvattend beeld bood van de kosten en effecten van belastingen in verband met het klimaat. Zij wees bovendien op beperkingen van de modellen die door de regering werden gebruikt om de economische effecten in kaart te brengen. In een Frans controleverslag van 2016296 werd geconstateerd dat meer belastingvoordelen en steun werden toegekend aan activiteiten die slecht zijn voor het milieu dan aan duurzame activiteiten.

190

Enkele HCI’s verrichtten controles van hun nationale klimaatveranderingsstrategieën297. De HCI’s van Nederland (2015), Frankrijk (2014), Zweden (2013) en Finland (2012) publiceerden metacontroles en overzichten waarin hun nationale bevindingen op het gebied van energie en klimaatverandering werden samengevoegd298.

191

Bepaalde controlebevindingen hielden verband met de gegevens en methoden die werden gebruikt door regeringen om beleid te ontwerpen en uit te voeren. In onze controle van 2016 over de energievoorzieningszekerheid299 werden bijvoorbeeld problemen aan de orde gesteld met betrekking tot het model dat werd gebruikt om de vraag naar gas te berekenen. In het verslag van de Zweedse HCI’s van 2012 werd ook gewezen op beperkingen van de economische modellen die door de Zweedse regering werden gebruikt300.

Gebieden waarop weinig controlewerkzaamheden hebben plaatsgevonden

192

De HCI’s van de EU behandelden allerlei onderwerpen op het gebied van energie en klimaatverandering, met veel relevante bevindingen. Bepaalde gebieden ten aanzien van energie en klimaat kregen tot nu toe echter minder aandacht in het kader van de controles:

  • aanpassing (zie paragraaf 144);
  • de EU- en nationale broeikasgasinventarissen en landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw (LULUCF);
  • de derde fase van het EU-ETS (zie paragraaf 167);
  • emissies van het wegvervoer (zie paragraaf 171); en
  • emissies van de landbouw (zie paragraaf 176).
193

Wij hielden een enquête onder de 28 HCI’s van de EU met betrekking tot de uitdagingen waarmee zij te maken kregen bij controles inzake energie en klimaat. De problemen die het vaakst werden genoemd waren: de lage prioriteit die onderwerpen in verband met energie en klimaat kregen; onduidelijke beleidsdoelstellingen en daarmee ontoereikende criteria voor de controle; en een gebrek aan kennis.

194

De aanpassing aan de klimaatverandering werd veel minder vaak gecontroleerd dan de mitigatie van de klimaatverandering (zie paragraaf 144). Een derde van de verslagen die betrekking hadden op aanpassing betrof overstromingen. In sommige verslagen werden watertekorten in drinkwatersystemen of specifieke irrigatiesystemen aan de orde gesteld, maar in geen van deze verslagen werd de relatie tussen waterschaarste en klimaatverandering behandeld. We vonden ook geen controles inzake aanpassing in specifieke sectoren, zoals de landbouw, infrastructuurplanning, gezondheid of biodiversiteit. Rond 2012 waren er enkele controles verricht van de paraatheid van lidstaten wat betreft aanpassing, maar na de aanbeveling in de EU-aanpassingsstrategie van 2013 dat de lidstaten aanpassingsstrategieën opstellen zijn er geen controles met dit onderwerp meer uitgevoerd.

195

Op de vraag waarom de aanpassing niet vaker werd gecontroleerd, antwoordden de HCI’s van de EU dat:

  • aanpassing nog steeds een nieuw beleidsterrein is;
  • aanpassingsmaatregelen vaak bestaan uit kleine, verspreide projecten; wanneer deze projecten door gemeenten worden gefinancierd, kan het zijn dat de HCI’s niet over een toereikend mandaat voor controle beschikken;
  • aanpassingsmaatregelen moeilijk te controleren zijn vanwege hun sectoroverschrijdende/grensoverschrijdende en langetermijnkarakter; en
  • sommige HCI’s van de lidstaten van mening waren dat het risico in verband met aanpassing beperkt is.
196

Bij streefdoelen voor de emissiereductie worden EU- en nationale inventarissen van broeikasgasemissies als uitgangswaarden gebruikt(zie paragraaf 26). Deze inventarissen worden bovendien gebruikt om te controleren of de emissies van de lidstaten in overeenstemming zijn met de beschikking inzake de verdeling van de inspanningen (zie paragraaf 35) en de internationale verplichtingen in het kader van het UNFCCC (zie paragraaf 18). Ze kunnen ook een belangrijke rol spelen in de toekomst, in het kader van de Overeenkomst van Parijs. Wij constateerden dat deze inventarissen in één controle van een HCI van de EU van 2009301 rechtstreeks aan de orde kwamen. De Estse HCI controleerde de nationale inspanningen ter vermindering van de broeikasgasemissies en concludeerde dat het risico bestond dat de emissies van Estland om diverse redenen hoger zouden zijn dan aangegeven:

  • een gebrek aan gegevens en methodologische tekortkomingen, aangezien niet alle sectoren en vervuilers waren opgenomen;
  • het feit dat de methode die werd gebruikt voor de berekening van de broeikasgassen die door bossen werden geabsorbeerd gebrekkig was; en
  • het feit dat de effecten van veranderingen in landgebruik niet waren beoordeeld.
197

De Roemeense HCI302 controleerde deze inventarissen in 2011 niet rechtstreeks, maar verwees naar een verslag van het UNFCCC van 2010 waarin werd geconstateerd dat de broeikasgasinventaris van Roemenië niet op alle punten in overeenstemming was met de regelgeving. Als gevolg hiervan werd Roemenië uitgesloten van deelname aan het internationale emissiehandelssysteem dat in het kader van het Kyotoprotocol werd opgezet. Litouwen303 had in de eerste helft van 2012 te maken met vergelijkbare problemen. In 2011 vond de Portugese HCI304 verschillen tussen de boekhoudmethoden voor emissies die door de Portugese autoriteiten werden gebruikt en de methoden die werden vereist in het Kyotoprotocol.

198

Volgens de HCI’s van de EU waren de controlewerkzaamheden ten aanzien van EU- en nationale inventarissen van broeikasgasemissies en landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw beperkt vanwege het beperkte financiële belang van deze inventarissen en het gebrek aan technische kennis.

Deel III – Belangrijkste uitdagingen

199

In deel I van deze „landscape review” werd uiteengezet wat de EU doet op het gebied van energie en klimaatverandering en in deel II werd een overzicht geboden van de bevindingen van de HCI’s van de EU op dit vlak. Op basis van deze werkzaamheden hebben wij zeven gebieden geïdentificeerd waarop volgens ons sprake is van belangrijke uitdagingen ten aanzien van energie en klimaatverandering. Op elk gebied stellen wij de uitdagingen vast om de context te schetsen voor de huidige afwegingen met betrekking tot de belangrijke transformaties die gaande zijn, om het debat onder belanghebbenden te stimuleren en om potentiële kansen en risico’s voor toekomstige controles aan te wijzen.

1. Governance op het gebied van energie en klimaatverandering

200

De EU heeft voor zichzelf streefdoelen op het gebied van klimaat en energie voor 2020 en 2030 vastgesteld, evenals doelstellingen voor 2050: reductie van de broeikasgasemissies, verbetering van de energie-efficiëntie en verhoging van het aandeel hernieuwbare energie (zie paragraaf 21). Ze heeft zichzelf ook het doel gesteld om een werkende interne energiemarkt te ontwikkelen die zorgt voor voorzieningszekerheid en de opname van hernieuwbare energiebronnen. Er is veel vooruitgang geboekt (zie paragraaf 22). Uit de huidige prognoses blijkt dat meer vooruitgang nodig is om de streefdoelen voor 2030 en de doelstellingen voor 2050 te behalen (zie paragraaf 23).

201

De EU-doelstellingen kunnen slechts worden verwezenlijkt door middel van een combinatie van wetgevende en niet-wetgevende maatregelen op EU-, nationaal, regionaal en lokaal niveau. Zowel op het gebied van energie als op het gebied van klimaatverandering hebben de EU en de lidstaten een gedeelde bevoegdheid (zie paragraaf 11) en moeten zij samenwerken in een geest van solidariteit en vertrouwen305. De lidstaten hebben op bepaalde gebieden nog steeds een exclusieve bevoegdheid, zoals op het gebied van hun nationale energievoorzieningsmix.

202

Energie en klimaatverandering moeten samen worden behandeld. Energieproductie en -gebruik veroorzaakt 79 % van de broeikasgasemissies in de EU (zie paragraaf 39). Daarnaast kunnen keuzes in één lidstaat gevolgen hebben voor de situatie in andere lidstaten en voor de verwezenlijking van de algemene EU-streefdoelen. In de EU zijn doeltreffende governancesystemen nodig om maatregelen inzake energie en klimaat te beheren en te monitoren, om risico’s te beperken, om overlappingen te voorkomen en om de vooruitgang te waarborgen, waarbij kosteneffectieve oplossingen worden gevonden.

203

De EU en de nationale regeringen hebben toegezegd de broeikasgasemissies te verminderen (zie paragraaf 19). Broeikasgasinventarissen spelen een fundamentele rol bij de monitoring van de vooruitgang bij het behalen van de reductiestreefdoelen voor broeikasgasemissies (zie paragraaf 26). De EU, de autoriteiten van de lidstaten en het UNFCCC verifiëren deze inventarissen, die vaak complexe schattingen omvatten.

204

Het is moeilijk om bij te houden in welke mate financiële verbintenissen met betrekking tot de energietransitie en klimaatverandering worden nagekomen. De EU heeft toegezegd tussen 2014 en 2020 minimaal elke vijfde euro van haar begroting uit te geven aan klimaatactie (zie paragraaf 133). Uit de controle van de ERK van 2016 bleek dat er een grote kans bestond dat dit streefdoel niet werd gehaald (zie paragraaf 188). De ontwikkelde landen hebben toegezegd uiterlijk in 2020 elk jaar 100 miljard Amerikaanse dollar te verstrekken ter ondersteuning van de inspanningen van ontwikkelingslanden ten aanzien van de aanpassing aan en beperking van de klimaatverandering (zie paragraaf 20), maar de verantwoordelijkheid voor het behalen van deze streefwaarde is niet verdeeld.

205

Openbare controles kunnen een belangrijke rol spelen bij het waarborgen van de publieke verantwoording ten aanzien van het verwezenlijken van streefdoelen en het nakomen van verbintenissen van de overheid. Dergelijke controles kunnen een sleutelrol spelen bij het behoud van het vertrouwen van de burgers in hun regering en in de EU. De rol van de HCI’s van de EU is tot nu toe echter beperkt gebleven waar het ging om de controle van enkele belangrijke governancesystemen en monitoringprocessen op het gebied van energie en klimaat, zoals de broeikasgasinventarissen (zie de paragrafen 196 en 197).

2. Empirisch onderbouwd beleid

206

Beleidsvorming en de uitvoering van het beleid moeten plaatsvinden op basis van de beste beschikbare gegevens, modellen en analyses (zie paragraaf 137). Dit is een uitdaging bij onderwerpen in verband met energie en klimaat vanwege hun complexiteit, de relatieve nieuwheid van bepaalde gegevens en de snelheid van de veranderingen als gevolg van energietransities en de klimaatverandering.

207

De Europese Commissie maakt gebruik van een breed scala aan gegevens, technieken voor modelvorming en effectbeoordelingen voor de beoordeling van alternatieve beleidsopties op het gebied van energie en klimaat (zie paragraaf 138). Bij eerdere controles werden problemen aan de orde gesteld met de verzameling van gegevens (zie de paragrafen 157 en 161), modellen en effectbeoordelingen (zie paragraaf 191).

208

Degelijke gegevens, analyses en modellen zijn nog steeds belangrijke instrumenten voor de beoordeling van beleidsopties op het gebied van energie en klimaat en zullen nodig zijn voor de geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen die de lidstaten moeten opstellen in het kader van de voorgestelde verordening inzake de governance van de energie-unie (zie paragraaf 79), indien over de huidige voorstellen overeenstemming zou worden bereikt.

3. De energietransitie

209

De productie en het gebruik van energie veroorzaken 79 % van alle broeikasgasemissies in de EU (zie paragraaf 39). In de afgelopen decennia heeft de EU vooruitgang geboekt bij het duurzamer, betaalbaarder en zekerder maken van haar energiesector. De transitie van de EU-energiesector naar koolstofarme energiebronnen vereist echter nog veel werk en brengt nog veel uitdagingen met zich mee.

210

Er wordt een aanzienlijke afname verwacht van de energieproductie uit fossiele brandstoffen in de EU, evenals een verdere groei ten aanzien van de productie van hernieuwbare energie (zie paragraaf 48). De energieproductie uit hernieuwbare bronnen helpt de klimaatverandering tegen te gaan en zorgt vanwege de beperking van de afhankelijkheid van de invoer voor een grotere voorzieningszekerheid van de EU. De opname van de productie van hernieuwbare energie in het energiesysteem brengt tegelijkertijd uitdagingen met zich mee. Er zijn nog steeds ingrijpende veranderingen in het elektriciteitsysteem nodig om te kunnen omgaan met uitdagingen zoals de variabiliteit van de energieproductie uit intermitterende hernieuwbare bronnen, opslag, decentrale energieproductie en een dynamischer beheer van de vraag (zie de paragrafen 73-76). De energie-infrastructuur in en tussen de lidstaten is nog niet helemaal klaar voor geïntegreerde markten (zie de paragrafen 68-71). Het energieverbruik in de vervoerssector zal eveneens veranderingen moeten ondergaan; de sector zal moeten overgaan op minder koolstofintensieve vervoerswijzen en biobrandstoffen en alternatieve brandstoffen moeten gaan gebruiken, zoals elektriciteit (zie paragraaf 98). Maatregelen voor energie-efficiëntie kunnen het energiesysteem verder transformeren (zie de paragrafen 42 en 43).

211

Investeringen in infrastructuur moeten worden gebaseerd op een inzicht in de klimaat- en overige gevolgen ervan op de lange termijn. Steenkool is bijvoorbeeld de energiebron die relatief de grootste hoeveelheid broeikasgassen uitstoot (zie figuur 8). Investeringen in nieuwe steenkolenmijnen en steenkoolcentrales zouden ertoe leiden dat energiebedrijven decennialang vastzitten aan het gebruik van deze activa, zonder zekerheid dat efficiënte en doeltreffende technologieën beschikbaar zullen zijn voor de opvang of beperking van hun broeikasgasemissies (zie paragraaf 56). Daarnaast zouden dergelijke investeringen leiden tot een verdere overcapaciteit op een verzadigde markt (zie paragraaf 74), waardoor nog meer problemen ontstaan bij het aantrekken van investeringen in capaciteit voor hernieuwbare energie.

212

Het kan zijn dat bestaande activa eerder moeten worden gesloten dan verwacht – en dat ze zogenaamde „gestrande activa” worden als gevolg van een stijging van de koolstofprijs of een verandering in de wetgeving inzake klimaat of energie. Dergelijke investeringen in bijvoorbeeld steenkool- of kerncentrales concentreren zich vaak in bepaalde regio’s, die sterk afhankelijk kunnen zijn van de economische activiteit en werkgelegenheid die deze opleveren (zie paragraaf 77). Daardoor wordt het noodzakelijk om sociale aanpassingen te plannen wanneer het nodig is gevestigde energie-industrieën te sluiten om de energietransitie te ondersteunen.

213

Naast de effecten ten aanzien van de mitigatie van de klimaatverandering kan de energietransitie voordelen opleveren op gebieden als de verbetering van de luchtkwaliteit, de beperking van de afhankelijkheid van invoer, en groei door het creëren van groene banen. Met deze voordelen moet rekening worden gehouden.

4. Het doeltreffende gebruik van onderzoek en innovatie

214

Het behalen van de streefdoelen voor energie en klimaat op de langere termijn vereist de ontwikkeling en de brede toepassing van nieuwe technologieën in verschillende sectoren (zie de paragrafen 128 en 129). Onderzoek en innovatie moeten daarom een belangrijke rol spelen bij de omvorming van de EU tot een koolstofarme maatschappij door beter presterende en concurrerende koolstofarme technologieën te leveren. Er is veel vooruitgang geboekt – bijvoorbeeld ten aanzien van technologieën voor hernieuwbare energie – maar het potentieel voor verdere ontwikkelingen is nog steeds aanzienlijk. De energiesector heeft ook behoefte aan betere en kostenefficiëntere technologieën voor energieopslag en het afvangen van koolstof, zoals voor nog bestaande gasgestookte centrales (zie de paragrafen 56 en 76). Het realiseren van aanzienlijke emissiereducties in de vervoerssector vereist de ontwikkeling van alternatieve brandstoffen (zie de paragrafen 97-102), maar er bestaan nog steeds technische beperkingen voor voertuigen die dergelijke brandstoffen gebruiken, zoals een beperkt bereik, en de kosten ervan zijn hoog.

215

Het duurt vaak vele jaren voordat een nieuwe technologie op industriële schaal kan worden ingezet. Derhalve zal in het komende decennium veel vooruitgang moeten worden geboekt bij de ontwikkeling van de technologieën die nodig zijn om de emissies tussen 2030 en 2050 te reduceren. Momenteel bestaat er geen zekerheid dat dergelijke toekomstige technologische doorbraken in 2030 zowel technisch haalbaar als breed en economisch toegankelijk zullen zijn (zie paragraaf 187). De EU is nog steeds een belangrijk centrum voor innovaties op het gebied van mitigatie van de klimaatverandering en investeringen in onderzoek en ontwikkeling. Wereldwijde investeringen in hernieuwbare energie hebben geleid tot dalende kosten en een forse groei. Op sommige gebieden heeft de EU nog steeds te maken met een „uitroltekort”, aangezien zij problemen ondervindt met het commercialiseren van veelbelovende aan energie gerelateerde innovaties (zie paragraaf 130).

216

Innovatie op het gebied van energie is afhankelijk van bijdragen door een brede reeks aan belanghebbenden, van ondernemingen en consumenten tot lokale, regionale en nationale autoriteiten en EU-instellingen. Het marktontwerp en overheidsinstanties spelen een belangrijke rol bij het zorgen voor een klimaat waarin innovatie mogelijk is. Overheidsfinanciering speelt hierin vaak slechts een relatief kleine rol, maar kan nog steeds van essentieel belang zijn op bepaalde gebieden, zoals innovatie in een vroeg stadium. Uit de controle van de ERK van 2016 bleek dat het streefdoel van een uitgave van 35 % van de begroting van Horizon 2020 aan klimaatactie gevaar liep (zie paragraaf 188).

5. De aanpassing plannen en aanpakken

217

De gevolgen van de klimaatverandering zijn nu al voelbaar. De klimaatverandering zal EU-burgers op veel manieren raken, onder meer doordat droogtes, overstromingen en bosbranden vaker voorkomen, door de gevolgen ervan voor de voedselproductie, schade aan private en publieke infrastructuur en de vraag naar meer bescherming, veranderende gezondheidsrisico’s, gevolgen voor de werkgelegenheid, migratie, enz. (zie de paragrafen 118-122). De EU en de lidstaten moeten de aanpassing plannen. De Overeenkomst van Parijs is het eerste internationale verdrag waarin de noodzaak van aanpassing aan de klimaatverandering wordt erkend (zie paragraaf 19). In 2013 had de EU al een aanpassingsstrategie opgesteld en nodigde zij de lidstaten uit hun eigen nationale strategieën op te stellen (zie paragraaf 124).

218

Modellen voor het klimaat, het milieu, de maatschappij en de economie kunnen worden gebruikt om de gevolgen van de klimaatverandering te beschrijven en te voorspellen. Dit is een belangrijke, maar zware opgave (zie de paragrafen 138 en 139)306. De stijgende zeespiegel of de woestijnvorming in sommige regio’s kan bijvoorbeeld leiden tot verplaatsingen van de bevolking in en naar Europa (zie paragraaf 122). Het zal voor de EU en de lidstaten een hele uitdaging zijn om correct te anticiperen op de aanpassing en deze juist te plannen zodat er minder laattijdig hoeft te worden gereageerd op gebeurtenissen, hetgeen meer zou kosten en de overheidsbegrotingen onverwachts onder druk zou zetten.

6. Financiering

219

De Commissie schat dat in de periode 2020-2030 ongeveer 1 115 miljard euro aan investeringen per jaar nodig zal zijn om de klimaat- en energiestreefdoelen van de EU voor 2030 te halen: voornamelijk in de vervoerssector, de woningensector en de dienstensector (zie tekstvak 8). Deze investeringen in de mitigatie van de klimaatverandering moeten zowel uit publieke als uit private bronnen komen. In het geval van tekortkomingen in de regelgeving of marktfalen mogen lidstaten ingrijpen, zoals zij hebben gedaan bij hernieuwbare energie (zie paragraaf 75) om bij te dragen tot de wereldwijde groei van deze nieuwe industrie en de hieruit voortvloeiende forse daling van de kosten van hernieuwbare energie (zie paragraaf 64). Een stevigere koolstofprijs zou ook een krachtig instrument zijn dat de mogelijkheid biedt om meer private investeringen te stimuleren in koolstofarme activa en energie-efficiëntie (zie paragraaf 32).

220

De kosten van de aanpassing aan de klimaatverandering zijn moeilijk te voorspellen (zie tekstvak 8) en het voorspellen van de waarschijnlijke voordelen van investeringen in aanpassing is nog lastiger en leidt tot uitdagingen voor de traditionele beoordelingen van doelmatigheidscontroles, kosten-batenanalyses en prestatiemonitoring. Aanpassing vereist langetermijnplanning en beslissingen over belangrijke infrastructuur, zoals infrastructuur voor de watervoorziening, irrigatiesystemen en waterkeringen. Bij gebrek aan de juiste stimulansen kan het gebeuren dat marktkrachten en conventionele kosten-batenanalyses niet leiden tot de optimale investeringen voor dergelijke aanpassingsmaatregelen voor de lange termijn. Om marktfalen te verhelpen zal mogelijk op grote schaal overheidsfinanciering moeten worden gemobiliseerd. Bedrijven in de particuliere sector moeten echter ook veel in aanpassing investeren, aangezien het op de lange termijn in hun belang is klimaatbestendig te zijn en de bijbehorende nieuwe zakelijke kansen te verkennen (zie paragraaf 136).

221

In de energiesector is de ontmanteling van kerncentrales een belangrijke uitdaging waar de EU en de respectieve lidstaten voor staan. In de EU zijn reeds negentig kerncentrales gesloten, maar nog niet ontmanteld. Nog eens vijftig reactoren die momenteel in gebruik zijn, zullen naar verwachting voor eind 2025 worden gesloten. Volgens de Commissie bedragen de geschatte totale kosten voor het beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval ongeveer 400 miljard euro (zie paragraaf 59).

222

Bij een recente controle van de ERK van de ontmanteling van kerncentrales in drie EU-lidstaten werd geconstateerd dat de totale geschatte kosten zouden verdubbelen als de kosten van de definitieve berging van hoogradioactief afval en verbruikte splijtstof zouden worden meegerekend (zie paragraaf 163). Volgens een verslag van de Commissie zijn de plannen voor de verwijdering van middelradioactief afval, hoogradioactief afval en verbruikte splijtstof, zoals de keuze van locaties of de ontwikkeling van ontwerpen, in de meeste lidstaten niet concreet (zie paragraaf 59).

223

De ontmanteling van kerncentrales en de verwijdering van kernafval zijn daarom een urgente en dure uitdaging voor de EU en haar lidstaten. Ze bieden echter ook veel mogelijkheden voor ondernemingen en voor het scheppen van werkgelegenheid (zie paragraaf 58).

7. Het betrekken van EU-burgers

224

De overgang naar een koolstofarme economie heeft gevolgen voor alle economische sectoren en voor de samenleving. Deze overgang beïnvloedt de manier waarop burgers leven, reizen, consumeren, plannen en investeren. In 2014 vormden rechtstreekse emissies van huishoudens 24 % van de broeikasgasemissies307; keuzes van de consumenten hebben gevolgen voor veel andere bronnen van broeikasgasemissies. Het betrekken van burgers bij de energietransitie wordt momenteel essentieel geacht, zowel voor het begrip, de ondersteuning als de betaling van de noodzakelijke transities, en ook om de actieve participatie te bevorderen. Dit vereist bijvoorbeeld gedragsveranderingen, zowel in de manier waarop energie wordt geproduceerd als in de manier waarop deze wordt verbruikt. EU-burgers kunnen de EU-emissies zelf terugdringen, bijvoorbeeld door energie-efficiënte woningen te kopen, energie-efficiënte apparaten te gebruiken (zie de paragrafen 85-87), hernieuwbare energie te produceren (zie de paragrafen 62-64) en gebruik te maken van duurzaam vervoer (zie de paragrafen 90 en 96).

225

Burgers kunnen op individueel, lokaal, stedelijk, regionaal, nationaal en Europees niveau worden betrokken, maar de lokale overheden staan meestal het dichtst bij de burger. Zij beschikken over veel mogelijkheden om meer burgers te betrekken door middel van maatregelen van onderaf en bewegingen zoals het „Burgemeestersconvenant voor klimaat en energie” (zie paragraaf 124).

Deze „landscape review” werd door kamer I vastgesteld op haar vergadering van 21 juni 2017.

Voor de Rekenkamer

Klaus-Heiner LEHNE
President

Bijlage

Bijlage – Aanpak

Deze „landscape review” is gebaseerd op:

  • een analyse van de volgende documenten: richtlijnen, verordeningen, beschikkingen, strategieën, effectbeoordelingen, evaluaties en studies van de EU, relevante jurisprudentie van de EU en, in voorkomend geval, gepubliceerd academisch onderzoek;
  • gesprekken met 21 directoraten-generaal van de Commissie308, waaronder het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek (JRC), evenals met het Europees Milieuagentschap (EEA), de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) en het Secretariaat van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (UNFCCC);
  • informatiebezoeken aan Duitsland, Spanje en Polen;
  • contacten met de 28 HCI’s van de EU:
    • de verzameling van meer dan 650 verslagen van HCI’s inzake doelmatigheidscontroles op het gebied van energie, klimaatbeleid en investeringen in verband met mitigatie en aanpassing die na 2010 werden gepubliceerd. een selectie van de relevantste verslagen309 voor grondige bestudering: 269 verslagen van HCI’s van de EU, waaronder verslagen van de ERK, die tussen januari 2012 en maart 2017 werden gepubliceerd310;
    • een ondervraging van HCI’s over de onderwerpen van hun controles en de uitdagingen waarmee zij te maken krijgen. Alle HCI’s gaven antwoord. De resultaten werden gepresenteerd tijdens een vergadering van het contactcomité van HCI’s in oktober 2016;
    • seminar in januari 2017 met HCI’s, waaronder een presentatie van de voorlopige resultaten en beraadslagingen over de uitdagingen en mogelijkheden voor controleurs op het gebied van energie en klimaatverandering;
    • de verwijzingen naar afzonderlijke verslagen van HCI’s werden nagelopen met deze HCI’s en waar nodig gecorrigeerd;
  • de inzet van een deskundige inzake de economische aspecten van energie en klimaatverandering;
  • het ontwerp werd naar de Commissie gestuurd voor een controle van de feiten. De in deel III gepresenteerde uitdagingen werden besproken met hoge ambtenaren van de directoraten-generaal Energie, Klimaat en Onderzoek. Er is rekening gehouden met hun opmerkingen.

Woordenlijst en afkortingen

Aanpassing aan de klimaatverandering: het proces van aanpassing aan de feitelijke of verwachte klimaatverandering en de gevolgen hiervan.

Aardopwarmingsvermogen (GWP, global warming potential): relatieve maatstaf van de hoeveelheid warmte die een ton van een specifiek broeikasgas in de atmosfeer vasthoudt in vergelijking met de hoeveelheid warmte die door een vergelijkbare hoeveelheid kooldioxide wordt vastgehouden.

Antropogene emissies: emissies die door menselijke activiteiten worden veroorzaakt, in tegenstelling tot emissies die van nature voorkomen zonder menselijke tussenkomst.

Broeikasgassen (BKG): gassen die in de aardatmosfeer werken als een deken die de warmte vasthoudt en het aardoppervlak verwarmt als gevolg van het zogenaamde „broeikaseffect”. De belangrijkste broeikasgassen zijn kooldioxide (CO2), methaan (CH4), stikstofoxide (N2O) en gefluoreerde gassen (HFK’s, PFK’s, SF6 en NF3).

CO2-equivalent (CO2e): deze eenheid wordt gebruikt om het totale volume van alle broeikasgassen samen te voegen tot een enkel cijfer. Zij geeft de hoeveelheid uitgestoten kooldioxide (CO2) weer die gedurende een bepaalde periode hetzelfde niveau van opwarming van het klimaat zou veroorzaken als een uitgestoten hoeveelheid van een bepaald broeikasgas of mengsel van broeikasgassen.

Cohesiebeleid: EU-beleid dat is gericht op de verbetering van de economische, territoriale en sociale samenhang binnen de EU door het verschil in ontwikkeling tussen de diverse regio’s te verminderen. De drie belangrijkste fondsen voor de uitvoering van het cohesiebeleid zijn: het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO), het Europees Sociaal Fonds (ESF) en het Cohesiefonds (CF). Samen met het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij (EFMZV) vormen deze fondsen de Europese structuur- en investeringsfondsen (ESIF).

Conferentie van de Partijen (CoP): het hoogste besluitvormende orgaan van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (UNFCCC). Alle staten die partij zijn bij het verdrag zijn vertegenwoordigd in de CoP, waar zij de uitvoering van het verdrag en eventuele andere rechtsinstrumenten die de CoP aanneemt, evalueren en besluiten nemen die nodig zijn om de doeltreffende uitvoering te bevorderen. Zowel de EU als haar lidstaten zijn partij bij het verdrag en nemen deel aan de vergaderingen van de CoP.

Europese Economische Ruimte (EER): de EER voorziet in het vrije verkeer van personen, goederen, diensten en kapitaal binnen de Europese eengemaakte markt. De EER omvat alle EU-lidstaten en IJsland, Liechtenstein en Noorwegen.

Gestrande activa: activa die te lijden hebben gehad onder onverwachte of voortijdige sluitingen, afschrijvingen, devaluaties of omzettingen in passiva.

Hernieuwbare energie: energie uit hernieuwbare bronnen, die weer op natuurlijke wijze worden aangevuld binnen een menselijk tijdsbestek, zoals zonlicht, wind, biomassa en aardwarmte.

Het afvangen en opslaan van kooldioxide (CCS, carbon capture and storage): een reeks technologieën gericht op het afvangen, vervoeren en opslaan van CO2 die wordt uitgestoten door elektriciteitscentrales en industriële installaties. Het doel van CCS is voorkomen dat CO2 in de atmosfeer terechtkomt door deze op te slaan in geschikte geologische formaties.

Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering (IPCC, Intergovernmental Panel on Climate Change): de leidende internationale wetenschappelijke instantie voor de beoordeling van de klimaatverandering. De werkgroep werd in 1988 opgericht door het Milieuprogramma van de Verenigde Naties (UNEP) en de Wereld Meteorologische Organisatie (WMO) om de wereld een duidelijk wetenschappelijk standpunt te bieden over de huidige stand van de kennis over de klimaatverandering en de mogelijke milieu- en sociaaleconomische gevolgen hiervan.

Intermitterend: energiebronnen die op grond van een factor die niet rechtstreeks kan worden beheerst niet voortdurend energie produceren, worden intermitterend genoemd. Windmolens produceren bijvoorbeeld geen energie wanneer de wind niet waait. Zonne-energiecentrales produceren niet ‘s nachts of wanneer de zon zich achter een dikke laag wolken bevindt.

Internationale luchtvaart/internationale scheepvaart: in dit verslag heeft internationale luchtvaart/scheepvaart betrekking op vluchten/scheepvaartverkeer tussen de EU en een luchthaven/haven in een niet-EU-land. Dit onderscheid wordt gemaakt omdat de emissies van de internationale luchtvaart/scheepvaart en de luchtvaart/scheepvaart binnen de EU apart worden opgenomen in broeikasgasinventarissen.

Klein- en groothandelsprijzen voor energie: kleinhandelsprijzen voor energie zijn de prijzen die worden betaald door de eindverbruiker van energie. Deze prijzen omvatten belastingen en andere toeslagen en kortingen die verschillen tussen de lidstaten. Groothandelsprijzen zijn prijzen die aan importeurs of producenten van energie worden betaald door de aanbieders die de energieproducten aan de eindverbruikers verkopen.

Kosteneffectiviteit: de verhouding tussen de gebruikte middelen en de bereikte resultaten. Een hoge kosteneffectiviteit is een vereiste voor EU-uitgaven.

Landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw (LULUCF, land use, land use change and forestry): LULUCF werd in 1997 ingevoerd in het Kyotoprotocol en wordt door het secretariaat van de Verenigde Naties voor klimaatverandering gedefinieerd als een sector in de broeikasgasinventarissen die de emissies en verwijderingen van broeikasgassen omvat die het resultaat zijn van rechtstreeks op de mens terug te voeren landgebruik, veranderingen in landgebruik en bosbouw.

Mitigatie van de klimaatverandering: menselijk ingrijpen om de bronnen van broeikasgassen te beperken of de capaciteit van broeikasgasputten te vergroten.

Nationaal bepaalde bijdrage (NDC, Nationally Determined Contribution): in het kader van de Overeenkomst van Parijs moeten alle partijen op vrijwillige basis nationale streefdoelen voor de beperking van broeikasgasemissies voorstellen in de vorm van „nationaal bepaalde bijdragen” (NDC’s). De partijen voeren regelmatig faciliterende dialogen om de balans op te maken van de gezamenlijke inspanningen voor het bereiken van de langetermijndoelstelling en werken hun NDC’s bij.

Put: processen, activiteiten of mechanismen die een broeikasgas uit de atmosfeer verwijderen.

Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (UNFCCC, United Nations Framework Convention on Climate Change): het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (UNFCCC) is een internationaal milieuverdrag dat werd gesloten tijdens de wereldtop van Rio de Janeiro in 1992. De doelstelling van het UNFCCC is het stabiliseren van de concentratie van broeikasgassen in de atmosfeer op een niveau waarop een gevaarlijke antropogene verstoring van het klimaatsysteem wordt voorkomen. Een dergelijk niveau moet worden bereikt binnen een tijdsbestek dat toereikend is om ecosystemen in staat te stellen zich op natuurlijke wijze aan te passen aan de klimaatverandering, te verzekeren dat de voedselproductie niet in gevaar komt en de economische ontwikkeling op duurzame wijze te doen voortgaan. UNFCCC is ook de naam van het secretariaat van de Verenigde Naties dat als taak heeft de werking van het verdrag te ondersteunen.

Teruglevertarieven: tarieven die gedurende een bepaalde periode vaste kleinhandelsprijzen waarborgen voor exploitanten van installaties voor hernieuwbare energie.

Verdeling van de inspanningen: de emissiereducties van de sectoren die niet vallen onder het emissiehandelssysteem van de EU worden geregeld in de beschikking inzake de verdeling van de inspanningen (ESD) van 2009. Tot deze sectoren behoren vervoer (met uitzondering van de luchtvaart en de internationale scheepvaart), landbouw en bosbouw, gebouwen en afval, evenals industriële sectoren die niet vallen onder het emissiehandelssysteem van de EU.

Eindnoten

1 Wereld Meteorologische Organisatie, WMO Statement on the State of the Global Climate in 2016 (Verklaring van de WMO over de stand van zaken ten aanzien van het wereldwijde klimaat in 2016), 2017.

2 Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering, Intergovernmental Panel on Climate Change’s Fifth Assessment Report (Vijfde evaluatieverslag van de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering), 2009.

3 Europese Commissie, Schone energie voor alle Europeanen, COM(2016) 860 final van 30.11.2016.

4 „Landscape reviews” behandelen brede thema’s op basis van het onderzoek en de opgebouwde kennis en ervaring van de Rekenkamer en dienen als belangrijke basis voor overleg en dialoog met de belanghebbenden van de ERK en voor toekomstige controlewerkzaamheden van de Rekenkamer. Ze stellen de Rekenkamer in staat opmerkingen te maken over kwesties die op zich niet noodzakelijkerwijze aan controle onderhevig zijn, maar die desalniettemin belangrijk zijn voor openbare verantwoording en de controle-opdracht van de ERK.

5 Artikel 4 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

6 Artikel 2, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

7 Artikel 194 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

8 Artikel 192, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Dergelijke maatregelen moeten bij consensus worden aangenomen in de Raad.

9 Artikel 191, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

10 Artikel 191 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

11 Artikel 11 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

12 Artikelen 3, lid 2, en 216 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

13 Raad van de Europese Unie, Voorbereidingen voor de 21e zitting van de Conferentie van de Partijen (CoP 21) bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (UNFCCC) en de 11e zitting van de bijeenkomst van de partijen bij het Kyotoprotocol (CMP 11), Parijs 2015, 2015; Europese Commissie, Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad: Wat na Parijs? Een beoordeling van de implicaties van de Overeenkomst van Parijs naar aanleiding van het voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de ondertekening, namens de Europese Unie, van de in het kader van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering gesloten Overeenkomst van Parijs, COM(2016) 110 final, 2016.

14 Climate Analytics, Paris Agreement ratification tracker (tracker voor de ratificering van de Overeenkomst van Parijs).

15 De EU maakte in 2015 bijvoorbeeld deel uit van een coalitie van ontwikkelde en ontwikkelingslanden die voorstander waren van een zeer ambitieuze Overeenkomst van Parijs. Zie ook Oberthür, S., Groen, L., Explaining goal achievement in international negotiations: the EU and the Paris Agreement on climate change (Het behalen van doelstellingen in internationale onderhandelingen uitleggen: de EU en de Overeenkomst van Parijs inzake klimaatverandering), Journal of European Public Policy, deel 24, online gepubliceerd op 22.2.2017.

16 Beschikking van de Raad van 25 april 2002 betreffende de goedkeuring, namens de Europese Gemeenschap, van het Protocol van Kyoto bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering en de gezamenlijke nakoming van de in dat kader aangegane verplichtingen (2002/358/EG), 2002.

17 In hun nationaal bepaalde bijdragen (NDC’s).

18 In zijn in april 2016 bijgewerkte samenvattend verslag over Aggregate effect of the intended nationally determined contributions (INDCs) (Het gecombineerde effect van de voorgenomen nationaal bepaalde bijdragen (INDC’s)) (FCCC/CP/2016/2), schatte het UNFCCC dat het totale niveau van broeikasgasemissies als gevolg van de uitvoering van deze INDC’s op mondiaal niveau in 2030 36 % hoger is dan het emissieniveau dat past in het scenario van een temperatuurstijging van minder dan 2 °C.

19 In de Overeenkomst van Parijs wordt de doelstelling niet gekwantificeerd. De 100 miljard dollar wordt genoemd in het besluit van de 21e Conferentie van de Partijen (COP21) besluit (FCCC/CP/2015/L9).

20 Europese Commissie, Naar 20-20 in 2020: Kansen van klimaatverandering voor Europa (klimaat- en energiepakket 2020), COM(2008) 30 definitief van 23.1.2008.

21 Europese Commissie, Een beleidskader voor klimaat en energie in de periode 2020-2030 (klimaat- en energiekader 2030), COM(2014) 15 final van 22.1.2014.

22 In het klimaat- en energiekader 2030 is bepaald dat het streefdoel voor energie-efficiëntie voor 2030 in 2020 wordt geëvalueerd, waarbij een EU-streefcijfer van 30 % voor ogen wordt gehouden (Conclusies van de Europese Raad van 23 en 24 oktober 2014, EUCO 169/14). De Commissie stelde in november 2016 een EU-streefdoel voor energie-efficiëntie voor 2030 van 30 % voor.

23 Europese Commissie, Routekaart naar een concurrerende koolstofarme economie in 2050, COM(2011) 112 definitief van 8.3.2011. De Europese Raad en het Europees Parlement keurden de door de Commissie voorgestelde aanpak in februari 2013, respectievelijk maart 2013 goed.

24 23 % in 2014 en 22 % in 2015 (bron: Europees Milieuagentschap, Trends and projections in Europe 2016 – Tracking progress towards Europe’s climate and energy targets (Trends en prognoses in Europa 2016 – het volgen van de voortgang op weg naar het behalen van de Europese klimaat- en energiestreefdoelen) van 1.12.2016.

25 Door mensen veroorzaakte of geproduceerde emissies.

26 Verordening (EU) nr. 525/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende een bewakings- en rapportagesysteem voor de uitstoot van broeikasgassen en een rapportagemechanisme voor overige informatie op nationaal niveau en op het niveau van de Unie met betrekking tot klimaatverandering (PB L 165 van 18.6.2013, blz. 13).

27 Een eenheid die wordt gebruikt voor de vergelijking van het aardopwarmingsvermogen van emissies van verschillende broeikasgassen met het aardopwarmingsvermogen van CO2 als referentie. Bron: Approximated EU greenhouse gas inventory: proxy greenhouse gas estimates for 2015 (Geschatte broeikasgasinventaris van de EU: ruwe schattingen van de broeikasgassen voor 2015), EEA-verslag nr. 23/2016 van 8.11.2016.

28 Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap (PB L 275 van 25.10.2003, blz. 32).

29 De EU en IJsland, Liechtenstein en Noorwegen.

30 Andere instrumenten, zoals een rechtstreekse belasting op kooldioxide, zijn ook gericht op het verminderen van de broeikasgasemissies, maar hebben andere effecten en kenmerken. Volgens de Commissie zijn de belangrijkste voordelen van een dergelijk systeem voor handel onder een absoluut emissieplafond ten opzichte van andere instrumenten zoals een rechtstreekse belasting op kooldioxide dat het een absolute reductie van het emissievolume garandeert; dat veilingen regeringen een extra stroom van inkomsten opleveren; dat het voorspelbaarder is dan nationale belastingstelsels en dat het kosteneffectief is.

31 Sinds 2008 staat er op niet-naleving een boete van 100 euro per ton op overmatige emissies en geldt de verplichting om het tekort aan te vullen.

32 Het jaar 2005 wordt gebruikt als referentiejaar voor de ETS-sectoren, omdat dit het eerste jaar is waarvoor vergelijkbare monitorings-, verslagleggingsen verificatiegegevens beschikbaar zijn voor alle installaties die onder het systeem vallen. Daarom verschilt deze referentie van de referentie die wordt gebruikt voor andere streefdoelen voor de broeikasgasreductie (het jaar 1990).

33 Deze sectoren zijn door de EU aangewezen, rekening houdend met hun handelsintensiteit (d.w.z. hun blootstelling aan internationale concurrentie) en het aandeel van de kosten van hun broeikasgasemissies in hun productieprocessen.

34 Besluit 2011/278/EU van de Commissie van 27 april 2011 tot vaststelling van een voor de hele Unie geldende overgangsregeling voor de geharmoniseerde kosteloze toewijzing van emissierechten overeenkomstig artikel 10 bis van Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 130 van 17.5.2011, blz. 1).

35 Dit is in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 1031/2010 van de Commissie van 12 november 2010 inzake de tijdstippen, het beheer en andere aspecten van de veiling van broeikasgasemissierechten overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap, die een geharmoniseerde procedure waarborgt voor de veiling van emissierechten (PB L 302 van 18.11.2010, blz. 1).

36 Europese Commissie, EU Climate Policy explained (Een uitleg van het EU-klimaatbeleid), 2015.

37 Europese Commissie, Effectbeoordeling bij de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s, Routekaart naar een concurrerende koolstofarme economie in 2050, COM(2011) 112 definitief van 8.3.2011.

38 Carbon pricing leadership coalition, Report of the High-Level Commission on carbon prices (Verslag van de Commissie op hoog niveau voor koolstofprijzen), 2017.

39 Europees Milieuagentschap, Trends and projections in the EU ETS in 2016 (Trends en prognoses voor het EU-ETS in 2016), EEA-verslag nr. 24/2016 van 17.10.2016, blz. 77.

40 Europese Commissie, Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2003/87/EG ter bevordering van kosteneffectieve emissiereducties en koolstofarme investeringen, COM(2015) 337 final van 15.7.2015.

41 Europees Milieuagentschap, Trends and projections in the EU ETS in 2016 — The EU Emissions Trading System in numbers (Trends en prognoses voor het EU-ETS in 2016 — Het EU-emissiehandelssysteem in cijfers), EEA-verslag nr. 24/2016.

42 Dit betreft 13 lidstaten en varieert van een toename van 1 % voor Portugal tot een toename van 20 % voor Bulgarije.

43 Website van de Commissie: https://ec.europa.eu/clima/policies/effort_en.

44 Dit is anders dan voor sectoren die onder het EU-ETS vallen, waarvan de emissies op EU-niveau zijn gereguleerd.

45 In het verslag werd geconcludeerd: „De ESD bevindt zich nog in een vroeg stadium van uitvoering. Niettemin blijkt uit de tot dusver verzamelde informatie dat ESD-streefcijfers doeltreffend zijn geweest bij het stimuleren van nieuwe nationale beleidsinitiatieven en maatregelen ter bevordering van effectieve BKG-emissiereducties binnen het kader van de ESD.” (Europese Commissie, Verslag van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad over de evaluatie van de tenuitvoerlegging van Beschikking nr. 406/2009/EG overeenkomstig artikel 14 ervan, COM(2016) 483 final van 20.7.2016).

46 Internationaal Energieagentschap, World Energy Outlook Special Report 2015: Energy and Climate Change (World Energy Outlook, speciaal verslag 2015: energie en klimaatverandering), OESO/IEA, 2015.

47 Internationaal Energieagentschap, 25 Energy Efficiency Policy recommendations (25 aanbevelingen voor het beleid inzake energie-efficiëntie), bijgewerkte versie van 2011.

48 Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende energie-efficiëntie (PB L 315 van 14.11.2012).

49 Dit betekent dat het primaire energieverbruik van de EU in 2020 20 % lager moet zijn dan het verwachte primaire energieverbruik bij een „business-as-usual”-scenario. „Primaire energieverbruik”; het bruto binnenlands verbruik, exclusief het niet-energetisch gebruik van energiedragers (bijv. aardgas dat niet voor de verbranding, maar voor de productie van chemicaliën wordt gebruikt).

50 Europees Milieuagentschap, Trends and projections in Europe 2015 – Tracking progress towards Europe’s climate and energy targets (Trends en prognoses in Europa 2015 – het volgen van de voortgang op weg naar het behalen van de Europese klimaat- en energiestreefdoelen), EEA-verslag nr. 4/2015.

51 Europese Commissie, Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad houdende wijziging van Richtlijn 2012/27/EU betreffende energie-efficiëntie, COM(2016) 761 final van 30.11.2016.

52 De productie van elektriciteit en warmte veroorzaakt 87 % van deze emissies. De rest is hoofdzakelijk het gevolg van de raffinage van olie en de productie van vaste brandstoffen.

53 Heeft betrekking op organisch, niet-fossiel materiaal van biologische oorsprong dat kan worden gebruikt als brandstof voor de opwekking van warmte of elektriciteit.

54 Door huishoudens, de industrie, ziekenhuizen en de tertiaire sector geproduceerd afval dat biologisch afbreekbare materialen bevat die worden verbrand in speciale installaties.

55 Destijds betrof dit België, Frankrijk, Italië, Luxemburg, Nederland en West-Duitsland.

56 Zie figuur 10.

57 43 % van de steenkool en andere vaste brandstoffen wordt ingevoerd, terwijl 89 % van de ruwe aardolie en 69 % van het aardgas wordt ingevoerd (Bron: Eurostat, Energy dependence (energieafhankelijkheid), 2017).

58 Niet alleen voor de opwekking van elektriciteit en warmte, maar ook voor vervoer, de industrie en gebouwen (Bron: Eurostat, Energy dependence (energieafhankelijkheid), 2017).

59 Een reeks technologieën gericht op het afvangen, vervoeren en opslaan van CO2 die wordt uitgestoten door elektriciteitscentrales en industriële voorzieningen. Het doel van CCS is voorkomen dat CO2 in de atmosfeer terechtkomt door deze op te slaan in geschikte ondergrondse geologische formaties.

60 Volgens de Commissie zijn extra inspanningen op het gebied van O&O en commerciële demonstraties in het volgende decennium essentieel (zie Europese Commissie, Klimaat Carbon Capture and Geological Storage (het afvangen van kooldioxide en geologische opslag)).

61 De winning, de verwerking en het vervoer van nucleaire brandstoffen en de verwijdering van verbruikte splijtstof veroorzaken wel enige broeikasgasemissies, maar veel minder dan elektriciteitscentrales die fossiele brandstoffen gebruiken (bron: Nuclear Energy Institute, Life-Cycle Emissions Analyses (analyses van de emissies tijdens de levensduur)).

62 Europese Commissie, Indicatief programma op het gebied van kernenergie ingediend overeenkomstig artikel 40 van het Euratom-Verdrag - final (na advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité), COM(2017) 237 final van 12.5.2017. Zie ook Europese Commissie, Conclusies van het tiende Europees kernenergieforum, Europees kernenergieforum, 2015.

63 In het verslag wordt opgemerkt dat de gegevens niet door de Commissie zijn geverifieerd, dat het cijfer voor enkele lidstaten de kosten voor de ontmanteling omvat en dat extra informatie over kosten en aannames moet worden opgenomen in de programma’s van de lidstaten om „te kunnen concluderen dat de gerapporteerde cijfers juist en volledig zijn”. Europese Commissie, Verslag van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement inzake de voortgang van de uitvoering van Richtlijn 2011/70/EURATOM van de Raad en een inventaris van op het grondgebied van de Gemeenschap aanwezig radioactief afval en verbruikte splijtstof en de vooruitzichten voor de toekomst, COM(2017) 236 final van 15.5.2017.

64 Richtlijn 2014/87/Euratom van de Raad van 8 juli 2014 houdende wijziging van Richtlijn 2009/71/Euratom tot vaststelling van een communautair kader voor de nucleaire veiligheid van kerninstallaties (PB L 219 van 25.7.2014, blz. 42).

65 Richtlijn 2011/70/Euratom van de Raad van 19 juli 2011 tot vaststelling van een communautair kader voor een verantwoord en veilig beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval (PB L 199/48 van 2.8.2011, blz. 48). Zie ook Europese Commissie, Verslag van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement inzake de voortgang van de uitvoering van Richtlijn 2011/70/EURATOM van de Raad en een inventaris van op het grondgebied van de Gemeenschap aanwezig radioactief afval en verbruikte splijtstof en de vooruitzichten voor de toekomst, COM(2017) 236 final van 15.5.2017.

66 Bij kernfusies wordt energie geproduceerd door atomen met een lage atoommassa zoals waterstof te versmelten bij een zeer hoge druk en hoge temperaturen.

67 Richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (PB L 140 van 5.6.2009, blz. 16).

68 Europese Commissie, Een beleidskader voor klimaat en energie in de periode 2020-2030 COM(2014) 15 final van 22.1.2014 (klimaat- en energiekader 2030). Zie ook Europese Commissie, Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen, COM(2016) 767 final/2 van 23.2.2017.

69 Energy Transitions Commission, Better energy, greater prosperity, Achievable paths to low-carbon energy systems (Betere energie, meer welvaart, haalbare routes op weg naar koolstofarme energiesystemen), 2017.

70 Zie bijvoorbeeld Europese Commissie, EU Reference Scenario 2016 – Energy, transport and GHG emissions, Trends to 2050 (EU-referentiescenario 2016 – energie, vervoer en BKG-emissies, trends tot 2050), 2016: de „levelised costs” van hernieuwbare energie zullen tussen 2015 en 2025 naar verwachting met 29 % dalen voor fotovoltaïek, met 12 % voor windenergie op het land en met 17 % voor windenergie op zee. Zie ook IRENA, The Power to Change: Solar and Wind Cost Reduction Potential to 2025 (De kracht om te veranderen: potentieel voor kostenverlaging van zonne- en windenergie tot 2025), 2016: De investeringskosten voor hernieuwbare energie kunnen tussen 2015 en 2025 met 43 % tot 65 % dalen voor grootschalige systemen voor fotovoltaïek, met 26 % voor windenergie op het land en met 35 % voor windenergie op zee.

71 Europese Commissie, Voortgang bij de voltooiing van de interne energiemarkt, COM(2014) 634 final van 13.10.2014.

72 Deze zijn gebaseerd op het streefmodel voor elektriciteit en het streefmodel voor gas, waarin is bepaald hoe de markten moeten werken. Enkele van de netcodes zijn nog in ontwikkeling.

73 Richtlijn 96/92/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 december 1996 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit (PB L 27 van 30.1.1997 blz. 20) en Richtlijn 98/30/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas (PB L 204 van 21.7.1998, blz. 1).

74 Richtlijn 2003/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2003 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en houdende intrekking van Richtlijn 96/92/EG - Verklaringen met betrekking tot ontmantelings- en afvalbeheeractiviteiten (PB L 176 van 15.7.2003, blz. 37) en Richtlijn 2003/55/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2003 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas (PB L 176 van 15.7.2003, blz. 57).

75 Deze maatregelen vereisen onder andere dat de lidstaten ervoor zorgen dat derden toegang hebben tot transmissie- en distributiesystemen op basis van tarieven die op alle in aanmerking komende klanten zouden worden toegepast, dat de mededingingsregels van de EU worden nageleefd, die waarborgen dat geen enkele partij wordt gediscrimineerd, en dat onafhankelijke regelgevende instanties worden opgericht die verantwoordelijk zijn voor het veiligstellen van doelmatige concurrentie en de efficiënte werking van de markt.

76 Europese Commissie, Inquiry into the European gas and electricity sectors (Onderzoek naar de Europese sectoren voor gas en elektriciteit), SEC(2006) 1724 FIN van 10.1.2007.

77 Verordening (EG) nr. 713/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot oprichting van een Agentschap voor de samenwerking tussen energieregulators (PB L 211 van 14.8.2009, blz. 1).

78 In februari 2011 heeft de Europese Raad de doelstelling vastgelegd de interne energiemarkt tegen 2014 te voltooien en interconnectie tot stand te brengen om tegen 2015 een einde te maken aan de geïsoleerde positie van de netten van bepaalde lidstaten (Europese Raad, Conclusies van de Raad van 4 februari 2011).

79 Resolutie van het Europees Parlement van 13 september 2016 over het onderwerp „Naar een nieuwe opzet van de energiemarkt”, 2015/2322(INI); Europese Commissie, Een kaderstrategie voor een schokbestendige energie-unie met een toekomstgericht beleid inzake klimaatverandering, COM(2015) 80 final van 25.2.2015.

80 Zie ook Europese Commissie, Tweede verslag over de staat van de energie-unie, 1.2.2017.

81 Europese Commissie, Schone energie voor alle Europeanen, COM(2016) 860 final van 30.11.2016.

82 Zie Europese Commissie, Europese strategie voor energiezekerheid, COM(2014) 330 final van 28.5.2014; Europese Commissie, Een kaderstrategie voor een schokbestendige energie-unie met een toekomstgericht beleid inzake klimaatverandering, COM(2015) 80 final van 25.2.2015; Europese Raad, Resultaat van de 3429e zitting van de Raad 14632/15, Vervoer, Telecommunicatie en Energie, 26.11.2015; Europese Raad, Resultaat van de 3472e zitting van de Raad 9736/16, Vervoer, Telecommunicatie en Energie, 7.6.2016; Europees Parlement, Resolutie van het Europees Parlement van 13 september 2016 over het onderwerp „Naar een nieuwe opzet van de energiemarkt”, (2015/2322(INI)) 13.9.2016.

83 Verordening (EU) nr. 994/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2010 betreffende maatregelen tot veiligstelling van de gaslevering (PB L 295 van 12.11.2010, blz. 1); Europese Commissie, Voorstel voor een verordening betreffende maatregelen tot veiligstelling van de gaslevering, COM(2016)52/F1 van 16.2.2016; Europese Commissie, Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende risicoparaatheid in de elektriciteitssector, COM(2016) 862 final van 30.11.2016.

84 Op de gasmarkt is geen rechtstreeks streefdoel voor interconnecties vastgesteld. Verordening (EU) nr. 994/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2010 betreffende maatregelen tot veiligstelling van de gaslevering (PB L 295 van 12.11.2010) moet ervoor zorgen dat er op elke markt alternatieve leveranciers van gas beschikbaar zijn. Deze regel verplicht lidstaten die afhankelijk zijn van een enkele belangrijke pijpleiding, ondergrondse opslagvoorziening of andere essentiële infrastructuur ervoor te zorgen dat de vraag op bijzonder koude dagen kan worden gedekt, zelfs als de belangrijkste invoerinfrastructuur het laat afweten.

85 Europese Raad, Conclusies van de Europese Raad van Barcelona van 15 en 16 maart 2002. Deze streefwaarde betekent dat elke lidstaat in elektriciteitskabels moet voorzien waarmee ten minste 10 % van de elektriciteit die door hun centrales wordt geproduceerd, over de grenzen heen naar de buurlanden kan worden vervoerd.

86 Europese Raad, Conclusies 169/14 van de Europese Raad van 23 en 24 oktober 2014.

87 Verordening (EU) nr. 347/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2013 betreffende richtsnoeren voor de trans-Europese energie-infrastructuur (PB L 115 van 25.4.2013).

88 Europese Commissie, Tweede verslag over de staat van de energie-unie, 1.2.2017

89 Voor de vergelijking van de energieprijzen worden groothandelsprijzen gebruikt omdat hierin, in tegenstelling tot kleinhandelsprijzen, geen belastingen, andere toeslagen en kortingen zijn opgenomen.

90 Europese Commissie, Effectbeoordeling, SWD(2016) 410 final van 30.11.2016.

91 Dit omvat niet het voorgestelde beleidskader voor klimaat en energie 2030.

92 Op 5 april 2017 kondigde de vereniging van elektrische industrieën, EURELECTRIC, aan na 2020 niet meer te willen investeren in nieuw gebouwde steenkoolcentrales. De verklaring werd niet gesteund door de aangesloten Poolse en Griekse ledenorganisaties.

93 Can Oxford save the world (Kan Oxford de wereld redden), Oxford Today, deel 29 nr. 2, Roger Highfield, 2017.

94 Europese Commissie, Effectbeoordeling van de Commissie, SWD(2016) 410 final van 30.11.2016; Capgemini, European Energy Markets Observatory – 18th Edition (Europese Waarnemingspost voor de energiemarkten – 18e editie), 2016.

95 Europese Commissie, Evaluation Report covering the Evaluation of the EU’s regulatory framework for electricity market design and consumer protection in the fields of electricity and gas - Evaluation of the EU rules on measures to safeguard security of electricity supply and infrastructure investment (Directive 2005/89) (Evaluatieverslag over de evaluatie van het regelgevende kader van de EU voor de opzet van de elektriciteitsmarkt en consumentenbescherming op het gebied van elektriciteit en gas - Evaluatie van de EU-regels inzake maatregelen ter waarborging van de zekerheid van de elektriciteitsvoorziening en investeringen in infrastructuur (Richtlijn 2005/89)), SWD(2016) 412 final van 30.11.2016. Om dit probleem aan te pakken, heeft de Commissie voorstellen over de opzet van de markt ingediend.

96 Met uitzondering van kleine installaties en in bepaalde uitzonderlijke gevallen die door de lidstaat moeten worden gerechtvaardigd.

97 De EU-opslagcapaciteit bestaat bijna uitsluitend uit gepompte waterkracht, voornamelijk in de bergen. Andere vormen van opslag worden of nauwelijks gebruikt of bevinden zich in een vroeg stadium van ontwikkeling (zie Inline, Energy storage technologies – will they be able to flourish within current regulatory frameworks? (Technologieën voor energieopslag – kunnen ze floreren binnen de huidige regelgevende kaders?), 3.8.2016).

98 Het beheer van de vraag bestaat in een beperking van de consumptie in tijden van schaarste. Momenteel zijn echter maar weinig individuele elektriciteitsafnemers in staat om realtime te reageren op prijsschommelingen en hun verbruik tijdens piekuren te verminderen als de prijzen hoog zijn (zie Europese Commissie, Eindverslag van het sectoronderzoek naar capaciteitsmechanismen, COM(2016) 752 final van 30.11.2016).

99 In november 2016 stelde de Commissie de kenmerken van een ideaal capaciteitsmechanisme voor, ontworpen om marktverstoringen te voorkomen. Europese Commissie, Eindverslag van het sectoronderzoek naar capaciteitsmechanismen, COM(2016) 752 final van 30.11.2016.

100 Eurelectric, European electricity sector gears up for the energy transition (Europese elektriciteitssector maakt zich op voor de energietransitie), 5.4.2017.

101 Europese Commissie, Tweede verslag over de staat van de energie-unie, 1.2.2017

102 Europese Commissie, Mededeling „Schone energie voor alle Europeanen”, COM(2016) 860 final van 30.11.2016.

103 Europese Commissie, Voorstel voor een richtlijn inzake gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit, COM(2016) 864 final/2 van 23.2.2017.

104 De regelgevende aspecten van elektriciteitsopslag werden tot nu toe niet op EU-niveau behandeld. Momenteel bestaan bij de opslag technische en regelgevende problemen (zie Europese Commissie, Energy storage – the role of electricity (Energieopslag – de rol van elektriciteit), SWD(2017) 61 final van 1.2.2017).

105 Europese Commissie, Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake de governance van de energie-unie, COM(2016) 759 final van 30.11.2016.

106 Met name op grond van de richtlijn energie-efficiëntie (Richtlijn 2012/27/EU van 25.10.2012); zie ook Ademe, Energy Efficiency Trends and Policies in Industry (Trends en beleid inzake energie-efficiëntie in de industrie), september 2015 voor meer informatie.

107 Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) (PB L 334 van 17.12.2010, blz. 17).

108 Artikel 8 van Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende energie-efficiëntie (PB L 315 van 14.11.2012, blz. 1).

109 Zo kozen in het Verenigd Koninkrijk negen steenkoolinstallaties ervoor niet deel te nemen aan Richtlijn 2001/80/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2001 inzake de beperking van de emissies van bepaalde verontreinigende stoffen in de lucht door grote stookinstallaties (PB L 309 van 27.11.2001), wat betekende dat zij hun activiteiten vroegtijdig stopzetten.

110 Het aardopwarmingsvermogen is een relatieve maatstaf van de hoeveelheid warmte die een ton van een specifiek broeikasgas in de atmosfeer vasthoudt in vergelijking met de hoeveelheid warmte die door een vergelijkbare hoeveelheid kooldioxide wordt vastgehouden.

111 Europese Commissie, Putting energy efficiency first: consuming better, getting cleaner (Energie-efficiëntie vooropstellen: beter consumeren voor een schonere wereld) 30.11.2016.

112 Europese Commissie, Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2010/31/EU betreffende de energieprestatie van gebouwen, COM(2016) 765 final van 30.11.2016.

113 Richtlijn 2010/31/EU van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 2010 betreffende de energieprestatie van gebouwen (PB L 153 van 18.6.2010, blz. 13).

114 Richtlijn energie-efficiëntie (Richtlijn 2012/27/EU, PB L 315 van 25.10.2012); vanaf 2014 moet jaarlijks 3 % van het vloeroppervlak van overheidsgebouwen die worden gebruikt door de centrale overheid worden gerenoveerd.

115 Europese Commissie, Herziening van de richtlijn betreffende de energieprestatie van gebouwen, COM(2016) 765 final van 30.11.2016. Deze heeft onder meer betrekking op renovatiestreefdoelen, energieprestatiecertificaten, inspecties, monitoring en controle van het energiegebruik en de aanwezigheid van elektrische oplaadpunten.

116 Zoals kookapparatuur, koelkasten, stofzuigers, wasmachines en elektronische apparatuur.

117 In het kader van de comitéprocedure, d.w.z. met ondersteuning van comités van vertegenwoordigers van de EU-landen.

118 Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het vaststellen van eisen inzake ecologisch ontwerp voor energiegerelateerde producten (PB L 285 van 31.10.2009, blz. 10).

119 Richtlijn 2010/30/EU van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 2010 betreffende de vermelding van het energieverbruik en het verbruik van andere hulpbronnen op de etikettering en in de standaardproductinformatie van energiegerelateerde producten (PB L 153 van 18.6.2010, blz. 1). De Commissie heeft een wijziging van deze richtlijn voorgesteld (Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een kader voor energie-efficiëntie-etikettering en tot intrekking van Richtlijn 2010/30/EU, COM(2015) 341 final van 15.7.2015).

120 Europese Commissie, Verslag betreffende de vermelding van het energieverbruik en het verbruik van andere hulpbronnen op de etikettering en in de standaardproductinformatie van energiegerelateerde producten, COM(2015) 345 final van 15.7.2015.

121 Dit cijfer is exclusief het verbruik van elektriciteit door voertuigen, bijvoorbeeld treinen, aangezien emissies in verband met de productie van elektriciteit worden meegerekend in de sector energievoorziening.

122 Richtlijn 1999/94/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 1999 betreffende de beschikbaarheid van consumenteninformatie over het brandstofverbruik en de CO2-uitstoot bij het op de markt brengen van nieuwe personenauto’s (PB L 12 van 18.1.2000, blz. 16).

123 Verordening (EU) nr. 333/2014 (PB L 103 van 5.4.2014, blz. 15) en Verordening (EU) nr. 253/2014 (PB L 84 van 20.3.2014, blz. 38).

124 De International Council on Clean Transportation (ICCT) schatte dat het verschil tussen de gemeten emissies en de reële emissies 35 % bedraagt (ICCT, Quantifying the impact of real-world driving on total CO2 emissions from UK cars and vans (De gevolgen kwantificeren van rijden in reële rijomstandigheden voor de totale CO2-uitstoot van Britse auto’s en bestelwagens), september 2015). Dit verschil is bijvoorbeeld het gevolg van het feit dat tests die in een laboratorium plaatsvinden de echte rijomstandigheden niet weerspiegelen (bijvoorbeeld geen optionele apparatuur inbegrepen) en van de overschatting van de voordelen van nieuwe technologieën. Daarnaast kunnen flexibiliteit en een aantal toleranties worden gebruikt door producenten van voertuigen. In 2015 kreeg dit veel aandacht in de media en de politiek toen werd ontdekt dat een belangrijke EU-producent van auto’s gedurende enkele jaren software had gebruikt om de emissieprestaties van zijn auto’s te manipuleren (zie bijvoorbeeld Europees Milieuagentschap, Air quality in Europe — 2016 report (Luchtkwaliteit in Europa — verslag 2016), 2016 en de enquêtecommissie „Dieselgate” van het Europees Parlement). Het debat had voornamelijk betrekking op de uitstoot van stikstofoxide (NOx) en andere gassen die bijzonder schadelijk zijn voor de menselijke gezondheid, en niet op CO2. De twee problemen zijn echter met elkaar verbonden: de procedures voor het meten van emissies van auto’s kunnen zowel CO2-emissies als NOx-emissies onderschatten. In 2016 stelde de Commissie voor de wetgeving aan te scherpen (Europese Commissie, Voorstel voor een verordening inzake de goedkeuring van en het markttoezicht op motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en van systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd, COM(2016) 31 final van 27.1.2016). Tussen december 2016 en mei 2017 leidde de Commissie inbreukprocedures in tegen acht lidstaten.

125 Er zal een nieuwe wereldwijde testprocedure (de World Harmonised Light Vehicle Test Procedure, de wereldwijd geharmoniseerde testprocedure voor lichte voertuigen) worden ingevoerd met het oog op realistischer en nauwkeuriger waarden inzake kooldioxide-emissies en brandstofverbruik.

126 Vrachtwagens, wegtractoren, touringcars, bussen en trolleybussen, speciale voertuigen (bron: Eurostat).

127 Europese Commissie, Strategie voor de vermindering van het brandstofverbruik en de CO2-emissie van zware bedrijfsvoertuigen, COM(2014) 285 final van 21.5.2014.

128 Het monitoren en certificeren van emissies is bij zware bedrijfsvoertuigen moeilijker dan bij auto’s. De grote verscheidenheid aan modellen en de hoge mate van klantgebonden specificaties leiden ertoe dat het onmogelijk is alle modellen te testen. De emissies van vrachtwagens moeten daarom worden gesimuleerd. Daarvoor heeft de Commissie een computerapplicatie (VECTO) ontwikkeld, om de CO2-emissies van nieuwe voertuigen te berekenen.

129 Europese Commissie, Klimaat, Reducing CO2 emissions from Heavy-Duty Vehicles (Het reduceren van de CO2-emissies van zware bedrijfsvoertuigen).

130 Europese Commissie, Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de monitoring en de rapportering van de CO2-emissies en het brandstofverbruik van nieuwe zware bedrijfsvoertuigen, COM(2017) 279.

131 De EU en IJsland, Liechtenstein en Noorwegen.

132 Europese Commissie, Klimaat, Reducing emissions from aviation (Het terugdringen van de emissies van de luchtvaart).

133 Luchtvaartmaatschappijen die meer dan 10 000 ton CO2e per jaar uitstoten.

134 Gecertificeerde emissiereducties (CER’s) en emissiereductie-eenheden (ERU’s). Zie UNFCCC, International Emissions Trading, United Nations Framework Convention on Climate Change (Internationale emissierechtenhandel, Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering).

135 2,94 % van de totale broeikasgasemissies van de EU.

136 Internationale Maritieme Organisatie, Third IMO Greenhouse Gas Study 2014 (Derde studie van de IMO over broeikasgassen, 2014).

137 Europese Commissie, De emissies door maritiem vervoer integreren in het EU-beleid ter vermindering van broeikasgassen, COM(2013) 479 final van 28.6.2013.

138 Verordening (EU) 2015/757 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2015 betreffende de monitoring, de rapportage en de verificatie van kooldioxide-emissies door maritiem vervoer (PB L 123 van 19.5.2015, blz. 55).

139 In tegenstelling tot de EU-regeling is het wereldwijde stelsel uitsluitend van toepassing op grote schepen (10 000 brutoton) en worden gegevens in geanonimiseerde vorm verzameld.

140 Zoals belastingen, administratieve vergunningen en quota. Zie Richtlijn 92/106/EEG van de Raad van 7 december 1992 houdende vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor bepaalde vormen van gecombineerd vervoer van goederen tussen lidstaten (PBL 368 van 17.12.1992, blz. 38).

141 Verordening (EU) nr. 1316/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen (PB L 348 van 20.12.2013, blz. 129).

142 Gedaald ten opzichte van 77 % in 2009. Zie Eurostat, Freight transport statistics – modal split (Statistieken inzake het vrachtvervoer – vervoerswijzeverdeling).

143 Richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van Richtlijn 2001/77/EG en Richtlijn 2003/30/EG (PB L 140 van 5.6.2009, blz. 16).

144 Richtlijn 2014/94/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2014 betreffende de uitrol van infrastructuur voor alternatieve brandstoffen (PB L 307 van 28.10.2014, blz. 1).

145 Voornamelijk bio-ethanol (gemaakt van suiker en granen) ter vervanging van benzine, en biodiesel (voornamelijk gemaakt van plantaardige oliën) ter vervanging van diesel.

146 De rest hiervan wordt gevormd door elektriciteit (Eurostat, Shares (Renewables) (Aandelen (hernieuwbare bronnen)), 2017).

147 Wandesforde-Smith, G., Kurdusiewicz, I., Bursting the Biofuel Bubble: Comparative Dynamics of Transitions to Freedom from Oil (Het uiteenspatten van de biobrandstofbubbel: vergelijkbare dynamiek van de overgang naar de onafhankelijkheid van olie), SSRN, maart 2008, herzien in maart 2015; Wereldenergieraad, Biofuels: Policies, Standards and Technologies (Biobrandstoffen: beleid, normen en technologieën), 2010.

148 Europese Commissie, Study on Technical Assistance in Realisation of the 2016 Report on Renewable Energy, in preparation of the Renewable Energy package for the Period 2020-2030 in the European Union (Studie over de technische bijstand bij de verwezenlijking van het verslag inzake hernieuwbare energie van 2016, in voorbereiding op het pakket hernieuwbare energie voor de periode 2020-2030 in de Europese Unie), ENER/C1/2014-688, 22.2.2017.

149 In 2015 werd het aandeel biobrandstoffen uit gewassen die op landbouwgrond worden geteeld dat kan worden meegerekend voor de streefdoelen voor hernieuwbare energie voor 2020 beperkt tot 7 % in de ILUC-richtlijn (Richtlijn (EU) 2015/1513 van het Europees Parlement en de Raad van 9 september 2015 tot wijziging van Richtlijn 98/70/EG betreffende de kwaliteit van benzine en dieselbrandstof en tot wijziging van Richtlijn 2009/28/EG ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (PB L 239 van 15.9.2015, blz. 1-29)). In 2017 stelde de Commissie voor dit plafond te verlagen van 7 % tot 3,8 % in 2030 (Europese Commissie, Voorstel voor een richtlijn ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen, COM(2016) 767 final/2 van 23.2.2017).

150 Europese Commissie, State of the Art on Alternative Fuels Transport Systems in the European Union (Stand van zaken met betrekking tot vervoerssystemen op alternatieve brandstoffen in de Europese Unie), juli 2015.

151 Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek van de Europese Commissie, An economic assessment of greenhouse gas mitigation policy options for EU agriculture (Een economische beoordeling van de beleidsopties voor het terugdringen van broeikasgassen in de landbouw in de EU), 2016.

152 Europees Parlement, The Consequences of Climate Change for EU agriculture, Follow-up to the COP21 – UN Paris Climate Change Conference (De gevolgen van de klimaatverandering voor de landbouw in de EU, follow-up van de CoP21 – VN-conferentie over klimaatverandering van Parijs), studie van de Commissie AGRI, 2017. Het aardopwarmingsvermogen gedurende een periode van 100 jaar (GWP 100) van CO2 is 1; het GWP 100 van methaan bedraagt 21 en het GWP 100 van stikstofoxide 310. Op basis van cijfers van het UNFCCC.

153 De naleving van de randvoorwaarden is gebaseerd op een reeks regels die in twee hoofdcategorieën uiteenvallen. De uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen zijn vereisten die zijn geselecteerd uit bestaande richtlijnen en verordeningen op het gebied van milieu, voedselveiligheid, de gezondheid van gewassen en diergezondheid en -welzijn. De normen inzake een goede landbouw- en milieuconditie zijn bijkomende regels die alleen van toepassing zijn op begunstigden van GLB-betalingen. Zij schrijven duurzame praktijken voor met betrekking tot landbouwgrond en hebben betrekking op de bescherming van water, bodem en koolstofvoorraden, en het behoud van land en landschapselementen.

154 „Vergroeningsbetalingen” compenseren landbouwers voor drie goede praktijken op het gebied van milieu en klimaatverandering:

  • ecologische aandachtsgebieden op 5 % van de cultuurgrond, met het oog op het beschermen en verbeteren van de biodiversiteit op landbouwbedrijven;
  • gewasdiversificatie, met voordelen voor de bodemkwaliteit;
  • de instandhouding van blijvend grasland, met de bijbehorende milieuvoordelen, met name koolstofvastlegging, en de bescherming van uit milieuoogpunt gevoelig grasland (Europese Commissie, Review of greening after one year (Beoordeling van de vergroening na één jaar), 2016).

155 Zie OESO, Cost-effectiveness of greenhouse gas mitigation measures for agriculture: a literature review (Kosteneffectiviteit van maatregelen ter beperking van de broeikasgassen voor de landbouw: een literatuuronderzoek), OESO, Food, Agriculture and Fisheries Papers, 1.8.2015; JRC, An economic assessment of GHG mitigation policy options for EU agriculture (Een economische beoordeling van de beleidsopties voor het terugdringen van broeikasgassen in de landbouw in de EU), EcAMPA 1, 2015; JRC, An economic assessment of GHG mitigation policy options for EU agriculture (Een economische beoordeling van beleidsopties voor het terugdringen van broeikasgassen in de landbouw in de EU), EcAMPA 2, 2016.

156 Europees Parlement, The Consequences of Climate Change for EU agriculture, Follow-up to the COP21 – UN Paris Climate Change Conference (De gevolgen van de klimaatverandering voor de landbouw in de EU, follow-up van de CoP21 – VN-conferentie over klimaatverandering van Parijs), studie van de Commissie AGRI, 2017, blz. 10.

157 Zie bijvoorbeeld Europese Commissie, Impact Assessment accompanying the Proposal for a regulation of the European Parliament and of the Council on binding annual greenhouse gas emission reductions by Member States from 2021 to 2030 for a resilient Energy Union and to meet commitments under the Paris Agreement and amending Regulation No 525/2013 of the European Parliament and the Council on a mechanism for monitoring and reporting greenhouse gas emissions and other information relevant to climate change (Effectbeoordeling bij het voorstel voor een verordening van het Europees parlement en de Raad betreffende bindende jaarlijkse broeikasgasemissiereducties door de lidstaten van 2021 tot en met 2030 voor een veerkrachtige energie-unie en om aan de verbintenissen uit hoofde van de Overeenkomst van Parijs te voldoen, en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 525/2013 van het Europees Parlement en de Raad betreffende een bewakings- en rapportagesysteem voor de uitstoot van broeikasgassen en een rapportagemechanisme voor overige informatie op nationaal niveau en op het niveau van de Unie met betrekking tot klimaatverandering), SWD(2016) 247/F1 van 20.7.2016, blz. 22.

158 Besluit nr. 529/2013/EU inzake boekhoudregels met betrekking tot broeikasgasemissies en -verwijderingen als gevolg van activiteiten met betrekking tot landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw en inzake informatie betreffende acties met betrekking tot deze activiteiten (PB L 165 van 18.6.2013, blz. 80).

159 Europese Commissie, Voorstel voor een verordening inzake de opname van broeikasgasemissies en -verwijderingen door landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw in het klimaat- en energiekader 2030, COM(2016) 479 final van 20.7.2016.

160 De voorgestelde maximumhoeveelheid voor de EU bedraagt 280 miljoen ton CO2-equivalent voor de periode 2020-2030, met maxima voor elke lidstaat (nationale plafonds zijn gebaseerd op het belang van de landbouwsector in elk van de lidstaten).

161 Europese Commissie, Impact Assessment accompanying the Proposal for a regulation of the European Parliament and of the Council on binding annual greenhouse gas emission reductions by Member States from 2021 to 2030 for a resilient Energy Union and to meet commitments under the Paris Agreement and amending Regulation No 525/2013 of the European Parliament and the Council on a mechanism for monitoring and reporting greenhouse gas emissions and other information relevant to climate change (Effectbeoordeling bij het voorstel voor een verordening van het Europees parlement en de Raad betreffende bindende jaarlijkse broeikasgasemissiereducties door de lidstaten van 2021 tot en met 2030 voor een veerkrachtige energie-unie en om aan de verbintenissen uit hoofde van de Overeenkomst van Parijs te voldoen, en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 525/2013 van het Europees Parlement en de Raad betreffende een bewakings- en rapportagesysteem voor de uitstoot van broeikasgassen en een rapportagemechanisme voor overige informatie op nationaal niveau en op het niveau van de Unie met betrekking tot klimaatverandering), SWD(2016) 247/F1 van 20.7.2016, blz. 73.

162 Richtlijn 1999/31/EG van de Raad van 26 april 1999 betreffende het storten van afvalstoffen (PB L 182 van 16.7.1999, blz. 1) en Richtlijn 2000/76/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 december 2000 betreffende de verbranding van afval (PB L 332 van 28.12.2000).

163 Ademe, Recycling in France: Results of the environmental assessment (Recycling in Frankrijk: resultaten van de milieubeoordeling), mei 2017.

164 Europese Commissie, Maak de cirkel rond – Een EU-actieplan voor de circulaire economie, COM(2015) 614 final van 2.12.2015; Europese Commissie, Eerste verslag inzake de uitvoering van het actieplan voor de circulaire economie, COM(2017) 33 final van 26.1.2017.

165 Climate Change 2014: Synthesis Report. Contribution of Working Groups I, II and III to the Fifth Assessment Report of the Intergovernmental Panel on Climate Change (Klimaatverandering 2014: syntheseverslag. Bijdrage van de werkgroepen I, II en III aan het vijfde evaluatieverslag van de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering), IPCC, 2014.

166 Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek van de Europese Commissie, Climate Impacts in Europe (Invloeden op het klimaat in Europa), het PESETA II-project van het JRC, 2014. Gegevens van Dosio en Paruolo, 2011, en Dosio et al., 2012.

167 Dosio, A., Paruolo, P. (2011). Bias correction of the ENSEMBLES high-resolution climate change projections for use by impact models: Evaluation on the present climate. (Biascorrectie van de ENSEMBLES-prognoses voor klimaatverandering in hoge resolutie voor gebruik door impactmodellen: evaluatie van het huidige klimaat.) Journal of Geophysical Research D: Atmospheres, 116(16), DOI: 10.1029/2011JD015934. Dosio, A., Paruolo, P., & Rojas, R. (2012). Bias correction of the ENSEMBLES high resolution climate change projections for use by impact models: Analysis of the climate change signal. (Biascorrectie van de ENSEMBLES-prognoses voor klimaatverandering in hoge resolutie voor gebruik door impactmodellen: analyse van het signaal voor klimaatverandering.) Journal of Geophysical Research D: Atmospheres, 117(17), DOI:10.1029/2012JD017968.

168 Munich RE NatCatSERVICE.

169 De kosten van een honderdjaarlijkse storm kunnen in 2080 verdubbeld zijn (bron: Europese Commissie, The climate change challenge for European regions (De uitdaging van de klimaatverandering voor Europese regio’s), maart 2009).

170 P. Zdruli, Land resources of the Mediterranean: Status, pressures, trends and impacts on future regional development (Grond in het Middellandse-Zeegebied: stand van zaken, druk, trends en gevolgen voor de toekomstige regionale ontwikkeling), Internationaal Centrum voor voortgezette landhuishoudkundige studies in het Middellandse-Zeegebied, 2012; en Zdruli, P., Land resources of the Mediterranean: status, pressures, trends and impacts on future regional development (Grond in het Middellandse-Zeegebied: stand van zaken, druk, trends en gevolgen voor de toekomstige regionale ontwikkeling), Land Degradation & Development 25.4 (2014): 373-384.

171 Bulgarije, Cyprus, Griekenland, Spanje, Hongarije, Italië, Letland, Malta, Portugal, Roemenië, Slowakije en Slovenië hebben aangegeven dat zij kampen met woestijnvorming in het kader van het Verdrag van de Verenigde Naties ter bestrijding van woestijnvorming in de landen die te kampen hebben met ernstige droogte en/of woestijnvorming (UNCCD) (bron: Europese Commissie, Verslag van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s - Tenuitvoerlegging van de Thematische strategie voor bodembescherming en lopende activiteiten, COM(2012) 46 final van 13.2.2012).

172 Europees Milieuagentschap, Climate change, impacts and vulnerability in Europe 2016 (De effecten van klimaatverandering en de kwetsbaarheid in Europa, 2016), 2017.

173 Tussen 1980 en 2013 werden de verliezen als gevolg van extreme klimatologische omstandigheden in de EU bijvoorbeeld geschat op 368 miljard euro. Europees Milieuagentschap, Climate change, impacts and vulnerability in Europe 2016 (De effecten van klimaatverandering en de kwetsbaarheid in Europa, 2016), 2017. Het EEA heeft de volledige gegevensverzameling van Munich RE gebruikt, een van de meest uitgebreide gegevensbanken voor verliezen in verband met natuurrampen.

174 Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek van de Europese Commissie, Peseta II-project het PESETA II-project van het JRC, 2014.

175 Bijvoorbeeld gevolgen voor de gezondheid van vissen, zie Marcogliese, D.J., The impact of climate change on the parasites and infectious diseases of aquatic animals (De gevolgen van de klimaatverandering voor parasieten en besmettelijke ziekten bij zeedieren), 2008; Wilcox, C., Changing Oceans Breed Disease (Veranderende oceanen veroorzaken ziekten), 1.7.2016. Temperatuurstijgingen en veranderingen in de samenstelling van water kunnen ook leiden tot migraties van vissen.

176 De Commissie heeft erkend dat de vraag naar groene banen zal toenemen en dat tegen 2020 naar verwachting 2 miljoen mensen in de sector energie-efficiëntie zullen werken en 3 miljoen mensen in de sector voor hernieuwbare energie. Zie het werkdocument van de diensten van de Commissie „Exploiting the employment potential of green growth” (Benutting van het werkgelegenheidspotentieel van groene groei) van 18 april 2012.

177 Europees Milieuagentschap, Climate change, impacts and vulnerability in Europe 2016 (De effecten van klimaatverandering en de kwetsbaarheid in Europa, 2016), 2017. Europese Commissie, Een EU-strategie voor aanpassing aan de klimaatverandering, COM(2013)216 final van 16.4.2013.

178 Kelley, C. et al., Climate change in the Fertile Crescent and implications of the recent Syrian drought(Klimaatverandering in de Vruchtbare Sikkel en gevolgen van de recente droogte in Syrië), 2015; Gleick, P.H., Water, Drought, Climate Change, and Conflict in Syria(Water, droogte, klimaatverandering en conflicten in Syrië), 2014; Voski, A., The Role of Climate Change in Armed Conflicts across the Developing World and in the Ongoing Syrian War(De rol van de klimaatverandering bij gewapende conflicten in ontwikkelingslanden en bij de huidige oorlog in Syrië), 2016. Zie ook de de bibliotheek van het ECC-platform over de rol van de klimaatverandering in de burgeroorlog.

179 Richard Youngs, Climate Change and EU Security Policy: An Unmet Challenge(Klimaatverandering en het veiligheidsbeleid van de EU: een nog niet opgeloste uitdaging), Carnegie Europe, 21.5.2014.

180 Europese Commissie, Een EU-strategie voor aanpassing aan de klimaatverandering, COM(2013)216 final van 16.4.2013.

181 Europese Commissie, Een EU-strategie voor aanpassing aan de klimaatverandering, COM(2013)216 final van 16.4.2013, blz. 6.

182 Kroatië, Cyprus, Bulgarije, Hongarije, Letland en Luxemburg hebben nog geen nationale aanpassingsstrategie ingediend (Climate-ADAPT-website).

183 Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1).

184 Richtlijn 2007/60/EG over beoordeling en beheer van overstromingsrisico’s (PB L 288 van 6.11.2007, blz. 27).

185 Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (PB L 20 van 26.1.2010, blz. 7).

186 Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7).

187 Europese Commissie, Routekaart naar een concurrerende koolstofarme economie in 2050, COM(2011) 112 final van 8.3.2011; Rockström, J. Gaffney, O., Rogelj, J. et. al., A roadmap for rapid decarbonisation (Een routekaart voor snelle decarbonisatie), Science, deel 355 editie 6331, 24.3.2017.

188 Innovatie en onderzoek worden ook gefinancierd in het kader van de Europese structuur- en investeringsfondsen, of in het kader van het NER300-programma voor het op commerciële schaal demonstreren van technologieën voor het milieuveilig afvangen en opslaan van kooldioxide (CCS) en innovatieve technologieën voor hernieuwbare energie. NER300 staat voor de 300 miljoen emissierechten van de ETS-„reserve voor nieuwkomers”, waarmee dit programma wordt gefinancierd. De Commissie heeft voorgesteld om dit programma uit te breiden voor fase 4 van de ETS (zie paragraaf 34).

189 I24C and Cap Gemini, Scaling Up Innovation in the Energy Union (Opschaling van de innovatie in de energie-unie), 2016, waarnaar wordt verwezen in de Mededeling van de Europese Commissie „Versnelling van de innovatie op het gebied van schone energie”, COM(2016) 763 final van 30.11.2016; Europese Commissie, Towards an Integrated Strategic Energy Technology (SET) Plan: Accelerating the European Energy System Transformation (Naar een strategisch plan voor energietechnologie (SET-plan): de transformatie van het Europese energiesysteem versnellen) (C/2015/6317) van 15.9.2015.

190 I24C, Scaling up innovation in the Energy Union (Opschaling van de innovatie in de energie-unie), 2016, blz. 14.

191 Europese Commissie, Mededeling „Versnelling van de innovatie op het gebied van schone energie”, COM(2016) 763 final van 30.11.2016.

192 Europese Commissie, Effectbeoordeling bij het document „Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad houdende wijziging van Richtlijn 2012/27/EU betreffende energie-efficiëntie”, SWD(2016) 405 final/2 van 6.12.2016, tabel 22 (scenario EUCO30 – bron: Primes-model).

193 Ciscar, M. et al., Climate Impacts in Europe. The JRC PESETA II Project (Invloeden op het klimaat in Europa. Het PESETA II-project van het JRC), 2014.

194 Een model dat door de OESO wordt gebruikt, toont aan dat wanneer ondernemingen en huishoudens zich niet zouden kunnen aanpassen aan de klimaatverandering, de kosten hiervan kunnen verdubbelen (OESO, The Economic Consequences of Climate Change (De economische gevolgen van de klimaatverandering), 3.11.2015).

195 Europese Commissie, Tenuitvoerlegging van de Overeenkomst van Parijs – Vooruitgang van de EU op weg naar het doel van ten minste -40 %, COM(2016) 707 final van 8.11.2016.

196 Bijvoorbeeld de Natural capital financial facility (NCFF), het LIFE for energy efficiency (NCFF and PF4E), of het Green for Growth fund (GFG).

197 Het EFSI-plan had tot doel tussen 2015 en 2017 in totaal 315 miljard euro aan investeringen te mobiliseren. Het plan is verlengd in het kader van EFSI 2.0 om in de periode 2015-2020 500 miljard euro te mobiliseren. Zie Europese Commissie, Stimuleren van Europese investeringen voor banen en groei: naar een tweede fase van het Europees Fonds voor strategische investeringen en een nieuw Europees extern investeringsplan, COM(2016) 581 final van 14.9.2016; Tenuitvoerlegging van de Overeenkomst van Parijs – Vooruitgang van de EU op weg naar het doel van ten minste -40 %, COM(2016) 707 final van 8.11.2016.

198 De industrie en de Europese autoriteiten hebben diverse publiek-private partnerschappen opgestart, zoals het Sustainable Process Industry through Resource and Energy Efficiency (De industrie voor duurzame vooruitgang door middel van hulpbronnen- en energie-efficiëntie) (Europese Commissie, Onderzoek en Innovatie).

199 Zie bijvoorbeeld A.T. Kearney, Adapting to the Inevitable (Aanpassing aan het onvermijdelijke), A.T. Kearney’s foresight series, Thinkforward, 2013; Pauw, W. P. et al., Private finance for adaptation: do private realities meet public ambitions? (Private financiering voor aanpassing: voldoet de private realiteit aan de ambities van de overheid?), 2014.

200 Europese Commissie, Pakket „betere regelgeving”, 2016.

201 Zie de verklarende woordenlijst of de website van de Commissie voor meer informatie over effectbeoordelingen (Commissie, betere regelgeving, Guidelines on Impact Assessment (Richtsnoeren voor effectbeoordelingen).

202 Zie de website van de Commissie voor een uitgebreide lijst van alle effectbeoordelingen (Commissie, Effectbeoordelingen).

203 Klimaatdiensten verstrekken gegevens ter ondersteuning van mitigatie, aanpassing en het beheer van het risico op natuurrampen. Copernicus, voorheen bekend als wereldwijde monitoring voor milieu en veiligheid en een belangrijk onderdeel van deze diensten, is een Europees systeem voor het monitoren van de aarde. Het verzamelt gegevens van satellieten voor aardobservatie en in-situsensoren. Een van de zes thematische gebieden van het systeem is klimaatverandering. Het portaal Climate-Adapt ondersteunt Europa bij de aanpassing aan de klimaatverandering door informatie van onderzoeksprojecten, casestudy’s en beste praktijken te verzamelen en te verspreiden.

204 De Commissie heeft dergelijke beperkingen erkend, zie bijvoorbeeld Europese Commissie, Routekaart naar een concurrerende koolstofarme economie in 2050, SEC(2011) 288 van 8.3.2011, 2011 en Europese Commissie, EU Reference Scenario 2016 (EU-referentiescenario 2016), 2016.

205 Algemene evenwichts- of macro-economische modellen, die worden gebruikt om de economische gevolgen van beleid te beoordelen, modelleren bijvoorbeeld normaal gesproken de inkomenseffecten voor een representatief huishouden. Om de herverdelingseffecten op alle groepen huishoudens te analyseren, zijn aanvullende modelextensies en modelgegevens nodig.

206 Klimaatverandering heeft bijvoorbeeld velerlei gevolgen voor watervoorraden en daarmee ook voor de beschikbaarheid van water voor de energieopwekking met waterkracht; de aardopwarming heeft gevolgen voor de vraag naar verwarming en koeling.

207 INTOSAI, Lima Declaration laying down fundamental principles of public auditing adopted by the International Organization of Supreme Audit Institutions, (verklaring van Lima tot vaststelling van de grondbeginselen van de openbare controle, aangenomen door de internationale organisatie van hoge controle-instanties), 1977.

208 INTOSAI is de internationale organisatie van hoge controle-instanties.

209 EUROSAI is de Europese organisatie van hoge controle-instanties.

210 Bijvoorbeeld de richtsnoeren van de werkgroep inzake milieuaudits (WGEA) van INTOSAI van 2010 Auditing the Government Response to Climate Change: Guidance for Supreme Audit Institutions (De overheidsrespons op klimaatverandering controleren: richtsnoeren voor HCI’s), 2010, of de richtsnoeren van 2012 EUROSAI WGEA – Cooperative Audit: Adaptation to Climate Change – are Government prepared? (EUROSAI WGEA – Coöperatieve controle: aanpassing aan klimaatverandering – zijn overheden voorbereid?). Richtsnoeren en verslagen zijn beschikbaar op de websites van INTOSAI WGEA en EUROSAI WGEA.

211 We hebben ook verslagen van openbare controles gelezen die vóór 2012 werden gepubliceerd wanneer deze betrekking hadden op specifieke uitdagingen op het gebied van energie en klimaat die niet of nauwelijks in onze steekproef aan de orde kwamen. We hebben ook verslagen van enkele regionale rekenkamers gelezen. Deze hebben wij echter niet opgenomen in onze statistieken, die uitsluitend de algemene activiteiten van nationale HCI’s van de EU moeten weerspiegelen in de periode januari 2012-maart 2017.

212 Speciaal verslag nr. 16/2015 Verbetering van de energievoorzieningszekerheid door ontwikkeling van de interne energiemarkt: meer inspanningen nodig, ERK, 2015.

213 Bijvoorbeeld verschillende handelsmechanismen, overheidsinterventies, ontwikkeling en uitvoering van netcodes, en het niveau van marktintegriteit en -transparantie.

214 Price regulation and its control by the Bulgarian Energy Regulator’s on electricity, water and gas for the period 2007-2013, Сметна палата на Република България, Bulgarije, 2013.

215 The opening of the electricity market to competition: A non-completed construction, Cour des Comptes, Frankrijk, 2015.

216 Litouwen, Polen, Letland, Denemarken, Estland, Zweden, Finland en Duitsland.

217 The functioning and safety of the electricity grid, Najwyższa Izba Kontroli, Polen, 2014.

218 Measures for the implementation of the energy transition by the Federal Ministry of Economic Affairs and Energy, Bundesrechnungshof, Duitsland, 2016.

219 Renewable energy, savings and energy efficiency in the framework of the EU cohesion policy, Corte dei Conti, Italië, 2012.

220 Development and use of the renewable energy sources of electricity, Najwyższa Izba Kontroli, Polen, 2012.

221 In Polen werden de desbetreffende bepalingen in 2015 vastgesteld.

222 Conditions for secure power transmission - Governance of Svenska Kraftnät in implementing the energy transition, Riksrevisionen, Zweden, 2016.

223 Speciaal verslag nr. 6/2014 Heeft de steun met middelen voor cohesiebeleid voor opwekking van hernieuwbare energie goede resultaten opgeleverd?, ERK, 2014.

224 Performance audit on electrical energy market in the period 2010-2014, Curtea de Conturi, Roemenië, 2015.

225 Measures for the implementation of the energy transition by the Federal Ministry of Economic Affairs and Energy, Bundesrechnungshof, Duitsland, 2016.

226 Finances earmarked for the support of energy production from renewable energy, Nejvyšší kontrolní úřad, Tsjechië, 2014.

227 Renewable energy sources, Ελεγκτική Υπηρεσία της Δημοκρατίας της Κύπρου, Cyprus, 2016.

228 Report on the amendment of the legislation concerning the support for photovoltaics, Rigsrevisionen, Denemarken, 2014.

229 Early contracts for renewable electricity, National Audit Office, Verenigd Koninkrijk, 2014.

230 Measures for the implementation of the energy transition by the Federal Ministry of Economic Affairs and Energy, Bundesrechnungshof, Duitsland, 2016.

231 Bijvoorbeeld Finances earmarked for the support of energy production from renewable energy, Nejvyšší kontrolní úřad, Tsjechië, 2014; Speciaal verslag nr. 6/2014 Heeft de steun met middelen voor cohesiebeleid voor opwekking van hernieuwbare energie goede resultaten opgeleverd?, ERK, 2014.

232 Audit on the energy efficiency program in public administration, Tribunal de Contas, Portugal, 2013.

233 Auditing energy savings in public administration, Najvyšší Kontrolný úrad, Slowakije, 2015.

234 State budget funds provided for support of energy savings, Nejvyšší kontrolní úřad, Tsjechië, 2015.

235 Energy savings in public institutions, Rigsrevisionen, Denemarken, 2015.

236 Bijvoorbeeld Auditing energy savings in public administration, Najvyšší Kontrolný úrad, Slowakije, 2015; Projects on the energy efficiency of the housing stock and residential buildings in Bulgaria in the period 2012 to 2015 Сметна палата на Република България, Bulgarije, 2015; Performance audit of public funds for thermal rehabilitation of housing in Bucharest in 2010-2014, Curtea de Conturi, Roemenië, 2014; Audit on the energy efficiency program in public administration, Tribunal de Contas, Portugal, 2013.

237 Speciaal verslag nr. 21/2012 De kosteneffectiviteit van investeringen in energie-efficiëntie in het kader van het cohesiebeleid, ERK, 2012.

238 Bijvoorbeeld Energy efficiency investments in public facilities, Najwyższa Izba Kontroli, Polen, 2015; Auditing energy savings in public administration, Najvyšší Kontrolný úrad, Slowakije, 2015; Performance audit of public funds for thermal rehabilitation of housing in Bucharest in 2010-2014, Curtea de Conturi, Roemenië, 2014.

239 Audit of funds disbursed to housing support – blocks of flats insulation, Najvyšší Kontrolný úrad, Slowakije, 2017.

240 Bijvoorbeeld Measures for the implementation of the energy transition by the Federal Ministry of Economic Affairs and Energy, Bundesrechnungshof, Duitsland, 2016; Efficiency of implementation of measures for the efficient energy use, Računsko sodišče, Slovenië, 2013.

241 Bijvoorbeeld Auditing energy savings in public administration, Najvyšší Kontrolný úrad, Slowakije, 2015; Energy efficiency investments in public facilities, Najwyższa Izba Kontroli, Polen, 2015; Audit on the energy efficiency program in public administration, Tribunal de Contas, Portugal, 2013.

242 Hoewel we controles met betrekking tot nucleaire veiligheid in onze statistieken hebben opgenomen, hebben wij de hieraan gerelateerde controlewerkzaamheden niet opgenomen onder dit hoofdstuk.

243 Speciaal verslag nr. 22/2016: Bijstandsprogramma’s van de EU voor de ontmanteling van nucleaire installaties in Litouwen, Bulgarije en Slowakije: enige vooruitgang geboekt sinds 2011, maar cruciale uitdagingen in het verschiet, ERK, 2016.

244 The cost of nuclear energy: Update 2014, Cour des Comptes, Frankrijk, 2014.

245 The maintenance of nuclear plants, Cour des Comptes, Frankrijk, 2016.

246 Progress on the Sellafield site: an update, National Audit Office, Verenigd Koninkrijk, 2015.

247 Expenditure of subsidies for electricity-intensive companies to compensate increased electricity prices due to emissions trading, Bundesrechnungshof, Duitsland, 2016.

248 Emissions trading to limit climate change: Does it work?, Denemarken, Finland, Letland, Litouwen, Noorwegen, Polen, Zweden, 2012.

249 Federal State income from the emission trading system, Bundesrechnungshof, Duitsland, 2014.

250 The implementation by France of the package Energy-Climate, Cour des Comptes, Frankrijk, 2014.

251 Bijvoorbeeld Climate-related taxes – Who pays?, Riksrevisionen, Zweden, 2012; Compliance of the Greenhouse Gas Emission Allowances Administration with Legal Requirements and Effectiveness of the System in Latvia, Latvijas Republikas Valsts Kontrole, Letland, 2012; Audit on CO2 control and reduction mechanisms – National Allocation Plan for Emission Allowances 2008-2012 and Portuguese Carbon Fund, Tribunal de Contas, Portugal, 2011.

252 Energy efficiency in industry - effects of central government action, Riksrevisionen, Zweden, 2013.

253 Finnish Climate Change Policies – A summary of audits, Valtiontalouden tarkastusvirasto, Finland, 2012.

254 Federal State income from the emission trading system, Bundesrechnungshof, Duitsland, 2014.

255 Climate-related taxes – Who pays?, Riksrevisionen, Zweden, 2012.

256 Expenditure of subsidies for electricity-intensive companies to compensate increased electricity prices due to emissions trading, Bundesrechnungshof, Duitsland, 2016.

257 Bijvoorbeeld Special report regarding the implementation of the Kyoto protocol, Cour des Comptes, Luxemburg, 2014; Federal State income from the emission trading system, Bundesrechnungshof, Duitsland, 2014; Audit on CO2 control and reduction mechanisms – National Allocation Plan for Emission Allowances 2008-2012 and Portuguese Carbon Fund, Tribunal de Contas, Portugal, 2011.

258 Bijvoorbeeld Emissions trading to limit climate change: Does it work?, Denemarken, Finland, Letland, Litouwen, Noorwegen, Polen, Zweden, 2012; The VAT fraud on carbon quotas, Cour des Comptes, Frankrijk, 2012; Functioning of the greenhouse gas Emissions Administration System and ETS, Najwyższa Izba Kontroli, Polen, 2012.

259 Speciaal verslag nr. 6/2015 De integriteit en de uitvoering van de EU-ETS, ERK, 2015.

260 Bij een controle van 2014 stelde de ERK bijvoorbeeld vast dat sprake was van een slechte kosten-batenverhouding bij door de EU gefinancierde luchthaveninfrastructuur, leidend tot overcapaciteit en een te grootschalige infrastructuur (Speciaal verslag nr. 21/2014 Door de EU gefinancierde luchthaveninfrastructuur: een slechte kosten-batenverhouding, ERK, 2014). In Speciaal verslag nr. 5/2013 Worden de EU-cohesiebeleidsmiddelen voor wegen goed besteed? (ERK, 2013) concludeerden wij dat met de wegenbouwprojecten gedeeltelijk resultaten werden geboekt en dat het doel ervan gedeeltelijk werd bereikt, maar dat onvoldoende aandacht werd besteed aan het waarborgen van de kosteneffectiviteit van de projecten.

261 Vehicle Emissions Control Schemes, Ufficcju Nazzjonali tal-Verifika, Malta, 2012.

262 Bijvoorbeeld Funds earmarked for the interoperability on the current railways, Nejvyšší kontrolní úřad, Tsjechië, 2017; Sustainable Freight Transport – Intermodal Network; Follow-up Audit, Rechnungshof, Oostenrijk, 2015; Financial means for the development and modernisation of waterways and ports and the development of the multimodal freight transport, Nejvyšší kontrolní úřad, Tsjechië, 2014.

263 Speciaal verslag nr. 1/2015 Binnenvaart in Europa: het vervoersaandeel en de bevaarbaarheid zijn sinds 2001 niet aanzienlijk verbeterd, ERK, 2015.

264 Speciaal verslag nr. 8/2016 Goederenvervoer per trein in de EU: nog steeds niet op het juiste spoor, ERK, 2016.

265 Speciaal verslag nr. 23/2016 Zeevervoer in de EU in woelige wateren: veel ondoeltreffende en niet-duurzame investeringen, ERK, 2016.

266 Bijvoorbeeld Speciaal verslag nr. 18/2016 Het certificeringssysteem van de EU voor duurzame biobrandstoffen, ERK, 2016; Biofuels: improved results, necessary adjustments, Cour des Comptes, Frankrijk, 2016; EU and National objectives for the production and use of biofuels for the period 2008-2012, Сметна палата на Република България, Bulgarije, 2015; Audit on biofuels production and blending, 2014; The use of biofuels and biocomponents in transport, Polen, 2014; Meeting the Slovak objectives and targets defined by the EU in the field of biofuels for transport, Najvyšší Kontrolný úrad, Slowakije, 2014; Biofuels support policy, Cour des Comptes, Frankrijk, 2012.

267 Speciaal verslag nr. 18/2016 Het certificeringssysteem van de EU voor duurzame biobrandstoffen, ERK, 2016.

268 Bijvoorbeeld EU and National objectives for the production and use of biofuels for the period 2008-2012, Сметна палата на Република България, Bulgarije, 2015; Audit on biofuels production and blending, Tribunal de Contas, Portugal, 2014; The use of biofuels and biocomponents in transport, Najwyższa Izba Kontroli, Polen, 2014.

269 Indicatieve keten waarnaar wordt verwezen in de richtlijn hernieuwbare energie en in het kader waarvan indicatieve nationale streefdoelen zijn vastgesteld voor elke periode van twee jaar tussen 2011 en 2018.

270 Biofuels: improved results, necessary adjustments, Cour des Comptes, Frankrijk, 2016.

271 Biofuels support policy, Cour des Comptes, Frankrijk, 2012.

272 Meeting the Slovak objectives and targets defined by the EU in the field of biofuels for transport, Najvyšší Kontrolný úrad, Slowakije, 2014.

273 In 2012 publiceerde de ERK een verslag over de extra middelen die werden toegewezen aan het GLB in het kader van de „check-up”, waarvan een deel moest worden gebruikt voor de financiering van EU-prioriteiten zoals investeringen door landbouwbedrijven op het gebied van klimaatverandering, hernieuwbare energie en energie-efficiëntie (Speciaal verslag nr 8/2012 Steunverlening richten op de modernisering van landbouwbedrijven, ERK, 2012).

274 Special report regarding forest regeneration works to improve the environment quality through the afforestation of damaged lands, ecological restoration and sustainable management of forests, Curtea de Conturi, Roemenië, 2015; Ontbossing en compensatie - Uitvoering van de compensatieplicht bij ontbossing en werking van het Bossencompensatiefonds, Rekenhof, België, 2016.

275 Speciaal verslag nr. 24/2014 Wordt de EU-steun voor de preventie en het herstel van door brand of natuurrampen veroorzaakte schade aan bossen goed beheerd?, ERK, 2014.

276 Forest Permanent Fund, Fund for the Conservation of Nature and Biodiversity and Baixo Sabor Hydroelectric Fund, Tribunal de Contas, Portugal, 2017.

277 Implementation of the Programme of Funding of General Forestry Needs, Valstybės kontrolė, Litouwen, 2016.

278 The aid to the industry forest-wood, Cour des Comptes, Frankrijk, 2014.

279 Bijvoorbeeld Audit on the licensing and operation of solid waste landfills, Tribunal de Contas, Portugal, 2015; Performance of regional waste management systems, Valstybės kontrolė, Litouwen, 2013; Effectiveness and efficiency of funds use in actions of waste management and greening of areas affected by industrial activities for the period 2011- 2013, Curtea de Conturi, Roemenië, 2013; Coordinated audit on the enforcement of the European Waste Shipment Regulation: Gezamenlijk verslag op basis van acht nationale controles van Bulgarije, Griekenland, Hongarije, Ierland, Nederland, Noorwegen, Polen, Slovenië, 2012; Speciaal verslag nr. 20/2012 Is de financiering uit structurele maatregelen van infrastructuurprojecten voor het beheer van stedelijk afval doeltreffend als bijdrage tot de verwezenlijking van de afvalbeleidsdoelstellingen van de EU door de lidstaten?, ERK, 2012.

280 Bijvoorbeeld Domestic waste management in Ile-de-France: Targets not reached, Frankrijk, 2017; Is the charge for household waste management calculated by SIA „ZAAO” traceable?, Latvijas Republikas Valsts Kontrole, Letland, 2017; Activity of the state and local governments in the organisation of treatment of household waste, Riigikontroll, Estland, 2016; Management of municipal waste, Računsko sodišče, Slovenië, 2015; Municipal Waste Management Compliance with Planned Objectives and Legal Requirements, Latvijas Republikas Valsts Kontrole, Letland, 2015; Oversight of three PFI waste projects, National Audit Office, Verenigd Koninkrijk, 2014; Performance of regional waste management systems, Valstybės kontrolė, Litouwen, 2013.

281 Speciaal verslag nr. 34/2016 De bestrijding van voedselverspilling: een kans voor de EU om de hulpbronnenefficiëntie van de voedselvoorzieningsketen te verbeteren, ERK, 2016.

282 Bijvoorbeeld The effectiveness of prevention and overcoming the consequences of floods, Сметна палата на Република България, Bulgarije, 2016; Duties of the managing bodies of the National Flood Protection Program, Bundesrechnungshof, Duitsland, 2016; Strategic plans and programmes to reduce the hydrogeological risk, Corte dei Conti, Italië, 2015.

283 Bijvoorbeeld Efficiency of the use of European funds for flood protection, Računsko sodišče, Slovenië, 2014; Lessons learned from the 2010 floods on the Atlantic coast (Xynthia) and in the Var, Cour des Comptes, Frankrijk, 2012.

284 Bijvoorbeeld Development of plans for managing flood risk, Сметна палата на Република България, Bulgarije, 2016; Strategic planning for flood risk management, Office of the Comptroller and Auditor General, Ierland, 2015; Strategic plans and programmes to reduce the hydrogeological risk, Corte dei Conti, Italië, 2015; Reducing the effects of droughts and floods by enhancing small-scale water retention, Najwyższa Izba Kontroli, Polen, 2015; Efficiency of the use of European funds for flood protection, Računsko sodišče, Slovenië, 2014.

285 Bijvoorbeeld Performance audit regarding the efficiency and effectiveness of programs and measures taken in order to prevent and remove the effects of floods in Romania during the 2005-2013, Curtea de Conturi, Roemenië, 2014; Lessons learned from the 2010 floods on the Atlantic coast (Xynthia) and in the Var, Cour des Comptes, Frankrijk, 2012.

286 Bijvoorbeeld speciaal verslag nr. 4/2014 Integratie van doelstellingen van het EU-waterbeleid in het GLB: een gedeeltelijk succes, ERK, 2014; Strategic flood risk management, National Audit Office, Verenigd Koninkrijk, 2014; Efficiency of the use of European funds for flood protection, Računsko sodišče, Slovenië, 2014; The functioning of the system of flood protection for the river Serafa, Najwyższa Izba Kontroli, Polen, 2013; Execution of the tasks in the Oder river basin water management in the Opolskie region with particular regard to flood protection, Najwyższa Izba Kontroli, Polen, 2012; Water resource management for agriculture (rural development programme 2007-2013), Najwyższa Izba Kontroli, Polen, 2012.

287 Bijvoorbeeld, de controle op de uitvoering van de Europese kaderrichtlijn water: Implementering van de Europese Kaderrichtlijn Water in het Waals Gewest – Stand van zaken betreffende het beheer van de kwaliteit van de waterlichamen, Rekenhof, België, 2016; Management of Water Resources in Cyprus, Ελεγκτική Υπηρεσία της Δημοκρατίας της Κύπρου, Cyprus, 2016.

288 Het betreft maatregelen binnen en buiten de EU. In ons verslag van 2016 over de respons van de EU op rampen buiten de EU beoordeelden wij bijvoorbeeld hoe de EU reageerde op drie recente internationale rampen, waaronder de overstromingen in de westelijke Balkan in 2014. Wij concludeerden dat de EU de coördinatie ter plaatse van de respons van de EU-lidstaten faciliteerde – onder meer door te voorzien in EU-satellietkaarten en deskundigen – om het besluitvormingsproces te verbeteren, evenals een gecoördineerde, geleidelijke terugtrekking van EU-teams (Speciaal verslag nr. 33/2016 Uniemechanisme voor civiele bescherming: de coördinatie van de respons op rampen buiten de EU is in het algemeen doeltreffend geweest, ERK, 2016). Zie voor een voorbeeld van een controle inzake mechanismen voor het omgaan met rampen in een lidstaat The prevention fund against major natural risks, Cour des Comptes, Frankrijk, 2016.

289 Adaptation to climate change - are governments prepared?, EUROSAI, 2012. HCI’s van de EU en van buiten de EU die hieraan bijdroegen: Bulgarije, Cyprus, de Europese Rekenkamer, Malta, Nederland, Noorwegen, Oekraïne, Oostenrijk en Rusland.

290 The implementation by France of the package Energy-Climate, Cour des Comptes, Frankrijk, 2014.

291 Bijvoorbeeld Report on public funding provided to energy research, development and demonstration, Rigsrevisionen, Denemarken, 2013; Swedish climate research – what are the Swedish costs and effects?, Riksrevisionen, Zweden, 2012; Support for energy and climate technology, Valtiontalouden tarkastusvirasto, Finland, 2011.

292 Carbon Capture and Storage: the second competition for government support, National Audit Office, Verenigd Koninkrijk, 2017; Carbon capture and storage: Lessons from the competition for the first UK demonstration, National Audit Office, Verenigd Koninkrijk, 2012; Alternative methods of coal use to produce gas and liquid fuels, Najwyższa Izba Kontroli, Polen, 2015.

293 Het enige controleverslag dat betrekking had op klimaatfinanciering in ontwikkelingslanden was het verslag dat wij in 2013 publiceerden: Speciaal verslag nr. 17/2013 EU-klimaatfinanciering in de context van externe steun, ERK, 2013.

294 Speciaal verslag nr. 31/2016 Minimaal elke vijfde euro uit de EU-begroting aan klimaatactie besteden: er wordt ambitieus aan gewerkt, maar het risico dat het doel niet wordt gehaald, blijft groot, ERK, 2016.

295 Climate-related taxes – Who pays?, Riksrevisionen, Zweden, 2012.

296 The efficiency of tax expenditures related to sustainable development, Cour des Comptes, Frankrijk, 2016. In het controleverslag wordt de term „duurzame” belastinguitgaven gebruikt, die in het kader van de controle voornamelijk betrekking heeft op de milieu- en klimaatdimensies van duurzaamheid.

297 Bijvoorbeeld Are Funds Intended for Reducing Climate Changes, Administered by the Ministry of Environmental Protection and Regional Development, Planned and Used in an Effective Manner and in Accordance with Requirements Set Forth in Regulatory Enactments?, Latvijas Republikas Valsts Kontrole, Letland, 2017; The implementation by France of the package Energy-Climate, Cour des Comptes, Frankrijk, 2014. Mitigating climate change, Valtiontalouden tarkastusvirasto, Finland, 2011.

298 Bijvoorbeeld Energiebeleid: op weg naar samenhang, Algemene Rekenkamer, Nederland, 2015; The implementation by France of the package Energy-Climate, Cour des Comptes, Frankrijk, 2014; Climate for the money? Audits within the climate area 2009-2013, Riksrevisionen, Zweden, 2013; Finnish Climate Change Policies – A summary of audits, Valtiontalouden tarkastusvirasto, Finland, 2012.

299 Speciaal verslag nr. 16/2015 Verbetering van de energievoorzieningszekerheid door ontwikkeling van de interne energiemarkt: meer inspanningen nodig, ERK, 2015.

300 Climate-related taxes – Who pays?, Riksrevisionen, Zweden, 2012.

301 State’s efforts of reducing greenhouse gas emissions, Riigikontroll, Estland, 2009.

302 Findings on the management and trading of greenhouse gas emissions certificates, Curtea de Conturi, Roemenië, 2011.

303 Trading System of Greenhouse Gas Emissions Allowances, Valstybės kontrolė, Litouwen, 2012.

304 Audit on CO2 control and reduction mechanisms, Tribunal de Contas, Portugal, 2011.

305 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (zie paragraaf 12).

306 Zie ook OESO, The Economic Consequences of Climate Change(De economische gevolgen van de klimaatverandering), OECD Publishing, Parijs, 2015.

307 Bron: Eurostat.

308 De directoraten-generaal Economische en Financiële Zaken, Interne Markt, Industrie, Ondernemerschap en Midden- en Kleinbedrijf, Concurrentie, Werkgelegenheid, Sociale Zaken en Inclusie, Landbouw en Plattelandsontwikkeling, Energie, Mobiliteit en Vervoer, Klimaat, Milieu, Onderzoek en Innovatie, Maritieme Zaken en Visserij, Financiële Stabiliteit, Financiële Diensten en Kapitaalmarktenunie, Regionaal Beleid en Stadsontwikkeling, Migratie en Binnenlandse Zaken, Justitie en Consumentenzaken, Nabuurschapsbeleid en Uitbreidingsonderhandelingen, Internationale Samenwerking en Ontwikkeling, Europese Civiele Bescherming en Humanitaire Hulp, Eurostat en het secretariaat-generaal.

309 Wij namen geen verslagen in aanmerking die betrekking hadden op:

  • financiële staten (financiële controles);
  • energiemaatschappijen;
  • plaatselijke infrastructuurprojecten die geen verband hielden met het klimaat, zoals de aanleg van wegen;
  • de veiligheid of het onderhoud van wegen en spoorwegen of in de luchtvaart;
  • tolheffing;
  • medisch afval;
  • waterkwaliteit of -verontreiniging;
  • natuurrampen zonder verband met klimaatverandering;
  • landbouw zonder verband met energie of klimaatverandering;
  • biodiversiteit zonder verband met klimaatverandering (bijvoorbeeld de prestaties van nationale parken);
  • bestuursbevoegdheden van nationale of regionale organisaties, bestuurlijke processen (vergunningen, concessies, enz.) of de naleving van contracten;
  • andere onderwerpen met een beperkt verband met energie of klimaatverandering.

310 228 verslagen van nationale HCI’s en 41 verslagen van de ERK.

ECA-team

In dit overzicht („landscape review”) van de ERK worden brede onderwerpen behandeld op basis van het onderzoek en de opgebouwde kennis en ervaring van de Rekenkamer alsmede de speciale verslagen van de ERK en andere hoge controle-instanties in de EU sinds 2012. Het is bedoeld om als basis te dienen voor overleg en dialoog met de belanghebbenden van de ERK en voor de toekomstige controlewerkzaamheden van de ERK.

Dit verslag werd vastgesteld door controlekamer I, die gespecialiseerd is in het duurzaam gebruik van natuurlijke hulpbronnen. De taak werd geleid door ERK-lid Phil Wynn Owen, deken van kamer I. Taakleider was Olivier Prigent en adjunct-taakleider Bertrand Tanguy.


Van links naar rechts: Tomasz Plebanowicz, Vivi Niemenmaa, Gareth Roberts, Katharina Bryan, Marco Bridgford, Olivier Prigent, Mushfiqur Chowdhury, Emese Fesus, Joao Nuno Coelho Dos Santos, Bertrand Tanguy, Phil Wynn Owen, Armando Do Jogo.

Andere personeelsleden die aan de taak werkten waren Robert Markus, Paul Toulet-Morlanne, Balazs Kaszap, Ingrid Ciabatti, Tomasz Kapera en Ide Ni Riagain. Richard Moore heeft ondersteuning verleend bij het schrijven van het verslag.

Contact

EUROPESE REKENKAMER
12, rue Alcide De Gasperi
1615 Luxemburg
LUXEMBURG

Tel. +352 4398-1
Inlichtingen: eca.europa.eu/nl/Pages/ContactForm.aspx
Website: eca.europa.eu
Twitter: @EUAuditorsECA

Meer gegevens over de Europese Unie vindt u op internet via de Europaserver (http://europa.eu).

Luxemburg: Bureau voor publicaties van de Europese Unie, 2017

Print ISBN 978-92-872-7581-3 doi:10.2865/83545 QJ-02-17-490-NL-C
PDF ISBN 978-92-872-7611-7 doi:10.2865/91595 QJ-02-17-490-NL-N
HTML ISBN 978-92-872-7699-5 doi:10.2865/371947 QJ-02-17-490-NL-Q

© Europese Unie, 2017

Voor iedere vorm van gebruik of reproductie van (beeld)materiaal dat niet onder het auteursrecht van de Europese Unie valt, dient rechtstreeks toestemming aan de auteursrechthebbende te worden gevraagd.

HOE NEEMT U CONTACT OP MET DE EU?

Kom langs

Er zijn honderden Europe Direct-informatiecentra overal in de Europese Unie. U vindt het adres van het dichtstbijzijnde informatiecentrum op: http://europa.eu/contact

Bel of mail

Europe Direct is een dienst die uw vragen over de Europese Unie beantwoordt. U kunt met deze dienst contact opnemen door:

  • te bellen naar het gratis nummer: 00 800 6 7 8 9 10 11 (bepaalde telecomaanbieders kunnen wel kosten in rekening brengen),
  • te bellen naar het gewone nummer: +32 22999696, of
  • een e mail te sturen via: http://europa.eu/contact

Waar vindt u informatie over de EU?

  • Online
    Informatie over de Europese Unie in alle officiële talen van de EU is beschikbaar op de Europa-website op: http://europa.eu
  • EU-publicaties
    U kunt publicaties van de EU downloaden of bestellen bij EU Bookshop op: http://publications.europa.eu/eubookshop (sommige zijn gratis, andere niet). Als u meerdere exemplaren van gratis publicaties wenst, neem dan contact op met Europe Direct of uw plaatselijke informatiecentrum (zie http://europa.eu/contact).
  • EU-wetgeving en aanverwante documenten
    Toegang tot juridische informatie van de EU, waaronder alle EU-wetgeving sinds 1951 in alle officiële talen, krijgt u op EUR-Lex op: http://eur-lex.europa.eu
  • Open data van de EU
    Het opendataportaal van de EU (http://data.europa.eu/euodp) biedt toegang tot datasets uit de EU. Deze gegevens kunnen gratis worden gedownload en hergebruikt, zowel voor commerciële als voor niet-commerciële doeleinden.